Terwijl
ik wat zit te dagdromen, komt Benjamin de tuin in racen. Alsof de ijsberen die
de hele winter hier om het hoekje stonden (voor de dagelijkse kop warme
chocomel) hem op de hielen zitten. Hij remt zó hard, dat hij ternauwernood
voorkomt met de deur in huis te vallen.
Nog
voor ik goed en wel zeg:
“Hé, jongen, fijn dat je thuis bent,” zet
hij een ferme stap binnen, keert zijn koppie, kijkt op de klok en zegt:
“Yes, record verbroken!” Hij loopt kalmpjes
terug de tuin in en sluit de schuttingdeur, de achterdeur en vervolgens de
tussendeur. Nu ik het zo schrijf, schrik ik van het aantal deuren dat gesloten
moet worden voordat we kunnen zeggen: ik ben thuis!
Daar
staat het jongske met verhit gezicht, stralend als de zon en onwijs vrolijk.
“Welkom thuis jongen. Vertel eens: wat voor
record?”
“Die van zo snel mogelijk thuis komen!”,
klinkt vol energie en enthousiasme.
Mijn
hart maakt een sprongetje, want dat hij zo snel mogelijk thuis wil zijn zegt
toch wat? Mag ik even mijn gevoelige moeder-ego strelen? Dit kind is graag
thuis (zoals ook ons ander kind), maar een recordpoging? Daar heb ik hem never
nooit over gehoord. Zo vervolgt hij:
“De vorige keer deed ik het in zes minuten,
nu in vier.”
“Dat is zeker vlot! Ik ben er stil van.”
Ik
zie voor me hoe meneertje-de-dromer (van wie zal hij ‘t hebben?) met zijn
persoonlijke record in gedachten, zonder op-of-om kijken een kruising
overvliegt. Ik zie de remsporen van een auto en de open botbreuk van zijn arm al
voor me. Wat een ellende.
Wat ook kan gebeuren is dat hij niet de brug
over fietst, maar er onder belandt: PLONS in het water. Of dat hij de struiken in fietst en niet een ander, wat we eens eerder meemaakten. Auw, dat was huilen…
Het
was in Frankrijk. Om één of andere reden worden wij daar vaak na gekeken. Werkelijk met
open mond aangegaapt. Waarom? Geen idee. Het zal wel aan mij liggen. Alles is altijd mijn schuld!
Ik kan je wel zeggen dat het héél onzeker
maakt. Zo erg dat we gelijk even checken of
er soms iemand met een onderbroek op het hoofd rondloopt of met spinazie op
de tanden voluit het Wilhelmus zingt. Niet dat we spinazie eten in Frankrijk
eten.
Benjamin
was nietsvermoedend aan het spelen op de camping, terwijl een kleine jongen aan kwam fietsen.
Het onbekende kind merkt Benjamin op en fietst als gebiologeerd door mijn zoon
verder. Hij blijft Benjamin aangapen en tegelijkertijd doorfietsen tot hij zichzelf
wakker geschud en ontwaakt uit de betovering terugvindt in de heg. Hij was er
maar zó in gereden om daarna in snelfietsvaart en onder oorverdovend gebrul naar zijn mama terug te gaan.
Ik
heb Benjamin zelden zó hard de vouwwagen in zien rennen om met zijn gezicht in
het kussen zijn hard gelach te smoren. We bescheurden het trouwens allemaal, we waren namelijk allemaal getuige. het lachen inhouden
lukte gewoon niet. Het was zó hilarisch na al die keren dat we zonder schaamte
aangestaard werden en dan gebeurde dit.
Zo is
er ook een herinnering met een balletje, een volwassen kerel en een badmeester.
Maar dat een andere keer, want Benjamin moet alweer naar school. Hij verheugt
zich al op zijn etappe richting huis. Hij heeft een plannetje met zijn lego en
geloof me, als hij iets in zijn kop heeft, zit het niet in zijn kont. Het zal
hem weer doen crossen op huis aan.
Vol
van rampscenario’s rest mij te zeggen:
“Wil je jouw record alsjeblieft niet
evenaren als het je leven kost?!”
Ik verkies zijn smile; groots, zonnig,
hartverwarmend, maar meer nog dat hij veilig thuis komt!