Hij loopt schijnbaar achteloos in mijn richting. Slungelig, duidelijk
ook afwezig. Alsof hij alleen op de wereld is, met zoveel mensen om ons heen. Zijn
ogen zijn gericht op…
ja, waarop?
Natuurlijk, hij
zoekt zijn fiets. Hij loopt langs en kijkt naar een lange rij fietsen.
Niets verdachts aan deze situatie. Het enige waar ik nog oog
voor heb is het inpakken van de boodschappen en dan naar huis. Tot ik die man wéér
zie terugkomen. Hij komt van de andere richting aangelopen en kijkt weer naar alle fietsen
aan de andere kant. Heeft hij zijn fiets nog niet gevonden?! Dan heeft hij toch
wel een erg groot vergeetachtigheidprobleem en ik blijf hem nog even in het
vizier houden.
Als hij een tweede rij fietsen heeft bekeken komt hij weer
terug en kijkt strak naar een derde rij fietsen. Dit wordt toch wel erg verdacht!
Dan valt mijn oog op iemand die naast me zijn boodschappen inlaadt en mij in de
gaten houdt. Ben ik nu ineens verdacht? Dit gaat lekker zeg! Ik doe alsof ik
het niet in de gaten heb en breng mijn karretje weg. Klaar!
Heeft die man mij nog steeds in het oog. Best suf eigenlijk.
Ik let op iemand en weer een ander houdt mij in de gaten. Uiteindelijk leg ik
aan de laatste uit wat er gaande is. Al snel kijken we samen naar de
eerstgenoemde man en hebben we door dat hij erg gericht is op de fietssloten. We
beseffen dat hij niet naar zijn eigen fiets zoekt, maar een fiets. Pikkedief!
Even overleggen we wat te doen. Hij zegt: ‘de politie
bellen.’ Ik zoek naar de telefoon in mijn tas en zoek de man weer op. Is
ie maar zo verdwenen. Ben ik nog te laat ook!!! Sufkop!
Een week later, het incident al haast vergeten, zie ik een
folder bij de kassa. De boodschap is luid en duidelijk: bij verdachte situaties
bel 112. Zie je, ik had moeten bellen, heb mijn les geleerd. Bij de eerst
volgende verdachte situatie weet ik wat te doen! De folder gaat mee als
reminder. Nu snel naar huis. Het wordt wel erg donker. Nog amper thuis barst
een hevige bui los!
Als de boodschappen opgeruimd zijn, zie ik post op tafel dat
nog verstuurd moet worden.
‘Hé, er ligt nog
post,’ zeg ik hardop, want ik weet dat mijn manneke dit wel even weg wil brengen. Er
komt echter geen reactie als ‘Oh, zal ik dat even brengen?’ echter wel: ‘Snurk,snurk!’
Natuurlijk, als hij gaat lezen kijkt hij al snel naar de binnenkant van zijn
ogen. Met een overdreven harde en diepe zucht, die hem ook al niet wekken, loop ik
naar de hal, trek mijn jas aan, neem een paraplu mee en ga zelf.
Terug thuis pak ik de telefoon. Net voordat ik een nummer
wil indrukken klinkt: ‘Wie ga je bellen?’
‘Huh? Jij sliep
toch?’
‘Nee hoor, kijk
maar.’ Inderdaad meneer is wakker, zijn ogen wijd open. Vreemd toen ik hem
nodig had sliep ie en nu is ie wakker. Met de telefoon nog in de hand, vraagt
hij nog eens wie ik ga bellen? Ik bedenk ineens dat ik hem nooit heb verteld
van die man in het centrum, die op zoek was naar een fiets en vertel hem er
over.
‘Wat heeft dat te
maken met dat jij iemand gaat bellen?’ Ja, wij vrouwen kunnen zomaar van
onderwerp veranderen. Zo ook ik.
‘Ik ga niet iemand
bellen, maar 112! Ik vond vandaag namelijk een folder. Kijk maar,’ en houdt hem
de folder onder de neus.
‘Wat voor verdachts
heb je meegemaakt dan?’
‘Nou, ik kom thuis
met boodschappen en roep: Er ligt post! Ik probeer op andere manieren jouw
aandacht te krijgen. Normaal spring jij dan direct op, want je houdt zoveel van
me en loopt dan naar de brievenbus. Nu het zo regent, klinkt hier gesnurk. Vind
je dat niet ook verdacht?’
Vervolgens klinkt ‘Bliep, bliep, bliep…’ bij het indrukken
van de toetsen onder mijn vingers.