zaterdag 27 maart 2021

Wiet-baas

Wat? Werkt mijn dochter bij een wietdealer?
    Ineens begrijp ik waarom het wat beter met haar gaat. Ik dacht dat het te maken had met haar medicatie, niets blijkt minder waar. Het is de schuld van haar baas*. Ik twijfel ineens of ik nog wel zo blij ben met haar contract. Zij steekt er haar tong bij uit:
    ‘Mama, ik ben meerderjarig en daarom eigen baas.’
    ‘Oh ja? Zal ik jou wat zeggen? In mijn huis gelden mijn regels of je meerderjarig bent of niet.’
    ‘Oh ja? Noem eens zo’n regel?’, daagt madam mij uit.
    ‘Wiet is verboden in mijn huis! Laat ik het niet vinden, want ik zet je mijn huis uit.’ Ze valt direct stil. Mijn boodschap komt over, al staat ze achter de toonbank op haar werk.

Loyaliteit
Dat is wonderlijk, want sinds zij een baan heeft, kent ze een loyaliteits-split. Die speelt overigens alleen op momenten wanneer zij werkt en ik als klant langs wandel. Er ontstaan dan van die situaties waarbij ze moet bepalen naar wie ze luistert: haar baas* of mama. De plek waar ze dan staat kan letterlijk bepalend zijn - staat ze aan mijn kant als klant of zijn kant als verkoper. De toonbank is de enige die zeker is van zijn rol. Trouwens: als verkoper mag ze niet aan mij verkopen; ze zou me eens matsen. Ik zeg verder even niet wie me het meest matst.

Kippie
Afijn, madam kakelt soms behoorlijk aan de ander kant van de toonbank, met oren die hangen naar haar baas*. Ik bedenk steeds vaker of ik niet beter direct mijn weg naar de Appie vervolg:
    ‘Ton! Wilma! Sylvia! Ik kom er aan!’ Met die twee tegen mij? Oh boy, daar is geen kalkoen tegen opgewassen. Dreigen met:
    ‘Ik ga naar Kippie!’, werkt niet. Dan zit madam ’s avonds:
    ‘Mam de kip is niet te eten!’
    ‘Wiet dan wel?

Wegmoffelen

Het was een stapeltje doosjes dat mijn alarmbellen deed afgaan. Het stond weggemoffeld achter een plantje in een pot.
    ‘René, wat ligt daar nou in jouw space?’
    ‘Waar?’
    ‘Daar!’, wees ik.
    ‘Dat is een plant.’
    ‘Ja, duh. Wat verstop je daar achter?’ Meneer keek niet eens!
    ‘Oh dat is niks.’
    ‘Dat zou ik ook zeggen als ik verstop wat onzichtbaar moet blijven. Celine, goed dat jij aan die kant staat. Kijk jij eens, wat daar ligt?’ Ze pakte het stapeltje, bekeek het en gaf het aan mij. ‘Dus dit stapeltje doosjes is niks?’, vervolgde ik.
    ‘Ja,’ zei Celine’s baas*. Hoorde ik wat schuldbewustheid?
    ‘Maar deze niks heeft wel volume. Dat maakt het toch echt iets. Hé, wacht even, staat er cake op?’ Celine stond ondertussen naast me, aan mijn kant van de toonbank dus.
    ‘Mama, dat is wiet!’
    ‘Wacht even, wiet in de space van jouw baas*?’
    ‘Ja, wat is daar mee?’, vroeg hij.
    ‘Celine eet hier wel eens cake hè?’
    ‘Tuurlijk mama, het is nog lekker ook.’
    ‘Ja, natuurlijk! Jij eet space-cake!’ Ik begon als een kip zonder kop te ijsberen. Daarmee was ik niet de enige. De hele vitrine lag vol met kippen zonder kop.
    ‘Mama, geen zorgen. Jouw cake is lekkerder.’
    Sure? Ben je niet stiekem een beetje erg afhankelijk van de cake in deze kippenhut?’
    ‘Nu je het zegt…’

Instorten
En ik maar denken dat Celine’s medicatie werkte. Daarmee is het tijd eerlijk te vertellen dat de coronacrisis er ook behoorlijk in hakt in huize Typisch Irene. Corona heeft ons nog niet geraakt, maar psychisch gaan Celine en ik er flink doorheen. We krabbelen wel op, al heeft de één een pittigere weg te gaan, waar de ander haar tijd uit moet zitten. De een kreeg medicatie via een psychiater, de ander vroeg de huisarts om in ieder geval één lichamelijke kwaal aan te pakken, zodat slapen weer beter wordt en daarmee de dagen beter hanteerbaar zijn. Bij beiden moet het middel een week of vier inwerken. Daarmee begon met de eerste tablet het aftellen.

Herstel
Na één week leefde Celine al wat op en twee weken later zagen we steeds vaker de Celine die we
kennen. Ze zingt, lacht en kwebbelt meer. Ze is zelfs vaker ondeugend. Het verklaart de noodzaak van het medicijn of... Is het de schuld van haar baas* en de doosjes die ik in handen heb? Mijn vertwijfeling was compleet. Is mijn kind verslaafd? Ineens snapte ik waarom ze vaker kakelt over meer werken zodra haar lijf zich beter voelt. Het is zekerweten de schuld van haar baas*. Van de bazen moet je het hebben hè? Tot hij mij uit mijn frustratie haalt:
    ‘Irene, dit is trassi.’
    ‘Watti? Oh wacht, dat lusten we ook niet!’
    ‘Weet je wat ik niet lust?
    'Nou?'
    'Dat je mij al die tijd baas* noemt.’
    ‘Niet zeuren jij, ik wilde dat onderaan de blog met een *baas bekend maken.’ Bij deze gedaan.