zondag 26 juni 2016

Squad


Fietsen met Marcel is feest. Vooral met de wind mee.  We kletsen gezellig over onderwerpen als onze irritante zoon tot het opblazen van mijn autobanden. Heel luchtig allemaal. Tot we de volgende bocht nemen en ineens zwaarder moeten trappen.
    ‘Hoe ver nog? Waarom zijn we niet drie afslagen geleden al richting huis gegaan? Voel jij je benen ook zo?’ Het gesprek gaat alleen nog over hoe zwaar fietsen is en meneer pakt mijn arm beet. Niet voor het lichamelijke contact, maar om te hangen. Hij doet alsof hij fietst door te blijven trappen, maar ik voel heus wel hoe mijn lijf ineens meer calorieën verbrand. Als ik dan vraag of hij lekker hangt, zegt ie:
    ‘Al deze energieverspilling is beter voor jouw dan voor mijn billen.’ Ik heb zo’n wijs man hè.

Al fietsend komen we heel wat squads tegen. Bijvoorbeeld een paar squads wielrenners. Wat betreft deze wielerteams weet ik nog niet of ik er zo blij mee ben. Ze overvallen me steeds, want ik hoor ze niet aan komen om ineens met een schelle PLING ingehaald te worden. Terwijl ik de bocht naar links neem, oké een beetje veel binnenbocht, klingelt zo’n racemonster aan zijn bel. Ik schrik me de fiets bijna in de sloot en word als een gek ingehaald. Hebben die race-freaks wel een rem op de fiets? Gaat er iemand dood als zij remmen en een ander even wat ruimte gunnen? Eigenlijk zijn ze net BMWers en Mecedes-crossers op de snelweg. Snelheidsmonsters die doen alsof zijn de weg beheren en alles en iedereen maar kunnen negeren. Wat mij betreft scheuren ze op! Op een onbewoond eiland of zo.

Weer gekalmeerd en nog steeds met Marcel tegen de wind aan het trappen, rijdt ons een koppel scootmobielrijders tegemoet. Niks crossen, maar relaxed brommen. Ik kijk Marcel aan met mijn aller verliefdste ogen.
    ‘Wil jij later als wij groot zijn en niet meer kunnen lopen of fietsen samen met mij gaan scootmobieleren?’ Zijn glimlach is het antwoord. Meer heb ik niet nodig en voeg eraan toe:
    ‘Jij staat natuurlijk te popelen om onze scootmobielen te behandelen met je magische siliconenspuitfles.’

Die spuitfles heeft meerdere wonderen verricht in ons leven. Alles wat ermee in aanmerking komt loopt plotseling onverwacht soepel. Ik heb het volgens mij al eens eerder vermeld, hoe Marcel onze klok zo een boost gaf met zijn goedje, dat het in een week tijd een dag voorliep. Kun je nagaan: ik had ineens acht dagen in één week. Als ik niet ook een horloge om had gehad, had ik ongetwijfeld midden in de nacht op de verkeerde dag in de kerk gezeten.

Ik zie al hoe Marcel onze scootmobiels met dit smeersteltje behandelt. BMWers, wielrenners en andere wegmisbruikers zijn bij deze gewaarschuwd. Daar waar wij voorbij komen razen, zie je niet ons maar een grijze waas voorbij snellen en blijf jij achter met een gebit dat door de lucht vliegt en een bril die pardoes op je neus valt.
    En wij? Wij zijn allang het hoekie om, met een stofwolk als enig bewijs van onze aanwezigheid. Hier kan ik me nu al op verheugen!

Door de scootmobielers die we net tegenkwamen dacht ik aan Celine, met wie ik een paar weken geleden onderweg was. We fietsten langs een brede sloot en gingen aan landerijen en boerderijen voorbij.
    ‘Kijk mama, wat een schattige eendekuikens,’ klonk Celine enthousiast en ik zwijmelde mee.
    ‘Oh mama, wat een schattige lammetjes.’ Ik volgde haar wijzende vinger en zag net en lammetje vrolijk opspringen.
    ‘Mam, kijk een schattig veulentje!’ Haar geluk kon niet op!
    ‘Wauw man, kijk schattige scootmobielrijders.’ Ik viel van mijn fiets. Acht of negen brommobielen kwamen aangereden. Ik was geïmponeerd door deze squad.

Het woord squad heb ik trouwens van onze kinderen, het is een clubje vrienden die zich groepsgewijs door de school beweegt en alles samen doet. En met alles bedoel ik echt alles! Samen naar de kantine, samen naar de kluisjes, samen naar de fietsen, samen naar het toilet. Waarom dat laatste? Het plassen zou mij vergaan met zo’n squad aan de andere kant van de deur.

Vraag ik me ineens af: gaat een squad scootmobielers ook allemaal tegelijk naar de wc? Mooi niet dat ik bij zo’n clubje wil horen.
    ‘Marcel heb je die spuitfles toevallig in je fietstas?’
    ‘Wat moet ik smeren dan? Ik hoor je fiets niet kraken.’
    ‘Nee, die hoeft niet gesmeerd. Mijn gewrichten wel!’
    ‘Hoezo?’
    ‘Alles beter dan toiletbezoek met een squad.’

zondag 19 juni 2016

U



Ze zijn er nog: de wel opgevoede kinderen. Kinderen die ouderen aanspreken met ‘u’. Zo ben ik ook goed opgevoed en sprak ouderen zo aan. Iedereen heette dan ook u; er was nooit een misverstand.
    Ergens is iets mis gegaan. Ik zeg minder ‘u’.

Hoewel ik goed opgevoed ben, heb ik gelukkig nooit ‘u’ tegen mijn ouders hoeven zeggen. Zij heetten gewoon ‘je’, maar wisten dat het vol respect bedoeld werd. Zelfs in mijn puberteit hield ik mijn respect voor hen. Van dwarsigheid was bij mij geen sprake en brutaliteit kon men niet ontdekken. Maar dat is een ander verhaal.

Het verhaal voor vandaag is ontstaan door één meisje. Jawel! Een meisje dat, met haar mooie ogen gericht op Benjamin, mij nodig had voor het bekokstoven van een verrassing. Daar werk ik altijd graag aan mee. Zo werd ik deel van haar telefoon op het moment dat mijn zoon mijn nummer aan haar gaf.

Bijna direct daarna (met een eerste app) was de relatie tussen de jonge dame en mij finaal de mist in gegaan. Ze gebruikte namelijk dat gruwelijke lettertje ‘u’ in een berichtje aan mij. De schok kwam enorm aan! Ik sprong zo hoog op dat mijn hoofd bijna door het zolderraam naar buiten stak.
    Ik, een ‘u’? Ik dacht het niet hè! Als zij het meisje wordt van mijn zoon, komt ze er bij ons alleen in als ze het woordje ‘je’ leert uitspreken in mijn richting. Of ze moet erop gericht zijn dat ik haar gewoonweg niet mag en haar alleen dan binnenlaat als ze bereid is er via de achterdeur weer uit gestuurd te worden. Toedeledoki! En neem ‘u’ maar mee!

Ik weet heus wel hoe de ‘u’ van dit meisje is bedoeld. Iets met respect en goede opvoeding en met dat in haar achterhoofd heeft ze het netjes bedoeld en uitgeschreven. Maar oh, wat maakt het duidelijk dat ik 44 ben.
    Wees niet bang. Ik zit heus niet huilend in een hoekje te kniezen dat ik zó oud ben geworden. Integendeel! Hang de slingers maar op. Niet omdat gisteren mijn zoon jarig was en vandaag mijn man, maar omdat ik het geweldig vind om 44 te zijn. Het geeft rust.

Als ik op mijn 13e had geweten hoe fantastisch het is om een veertiger te zijn, dan had ik graag al die tussenliggende jaren overgeslagen. Vooral de jaren tot mijn 18e.
    Dat waren de onzekerheidsjaren van het leven, waarbij het draaide om levensvragen als: zit mijn haar wel goed? Nee, natuurlijk niet, met die kroeskop was geen zee te bewandelen. Is mijn rok leuk? Nee, natuurlijk niet! Van welk modehuis kwam dat rare vod? Vindt men mij leuk? Blijkbaar niet, ik werd nogal genegeerd. Zien de jongens mij wel staan? Nee, natuurlijk niet! Ik zag er niet uit?

Over jongens die een meisje zien staan gesproken. Ook nu zien ze mij niet, maar wel de knapperd naast me. Ik loop dan moedertrotsig naast haar en denk: ja, kijk maar. Ze is mooi! Om even verder te lopen en ineens denk: hé, viespeuk, je bent te oud! Zoek iemand van je eigen leeftijd!
     Niet dat ik dan gezien wil worden hoor.

Dat is namelijk niet meer nodig. Ik koester me in de wetenschap van die ene jongen die mij heel graag ziet. En mij alleen. Hij deelt graag de bank met me en kijkt samen tv met me. Want ja, één jongetje zag me 25 jaar geleden wel staan en zo heb ik de zaakjes voor elkaar. Heerlijk hoor volwassen zijn en verlost van puberale levensvragen.

Om met een ‘bliep’ uit mijn telefoon weer teruggefloten te worden naar ‘u’. Doet ze het weer!
    Ik ga gelijk maar even vriendelijk doch dringend duidelijk maken dat ik niet van ‘u’ gediend ben. Wil zij kans maken op een hokje in mijn hart, dan zegt ze ‘je’. En hup daar verandert haar toon in ‘je’. Zo voel ik me toch ineens even minder oud. Dat voelt dan toch weer heerlijk! Weg is alle afstand.

Maar wat dit meisje betreft; wie ze is en of er inmiddels sprake is van verkering of zoiets verliefdigs? Daar laat ik de afstand naar jou toe weer even groter worden. U kunt gaan…





zondag 12 juni 2016

Spijbelaar



Ik heb gespijbeld! Voor het eerst in mijn leven en wel vandaag (zaterdag 11 juni)! Dat ik gesnapt zou worden had ik nooit gedacht. Durfde ik eindelijk eens weg te blijven, werd ik van achter in mijn kladden gegrepen door een kerkgenoot en klonk dreigend:
    ‘Voelt het spijbelen bij jou ook zo goed?’
    ‘Je wilt niet weten hoe goed. Heerlijk toch!’ Ik trok mijn schoenveter wat strakker aan.

Last van schuldgevoel kende ik niet. Gewoon omdat ik besloot daar niet aan te doen. Maar ja, wie heeft nou ook een schuldgevoel bij het spijbelen uit de kerk? Ja, normaal zit ik op zaterdagochtend in de kerk. Nu eens niet. Want waar ik anders braaf en met nette schoenen in de kerk zit, zat in nu met wandelschoenen aan in de startblokken voor de EVA-zomerwandeling.

Voor de mensen die EVA niet kennen: zij is hèt christelijke vrouwenblad van de EO waar ik al jarenlang lid van ben en EVA organiseert geweldige activiteiten. Niet dat ik ooit eerder spijbelde om bij EVA te zijn, maar eens moet de eerste keer zijn. En ik zeg nu alvast: volgend jaar blijf ik weer weg uit de kerk. Geen dominee, predikant of priester die mij in de kerk houdt als ik kan wandelen met EVA. Bij deze geef ik me alvast op voor 2017!

Alleen dat woordje ZOMER in ZOMERWANDELING viel niet goed. Man, wat zag het er bedroevend uit toen ik in mijn slaapkledij door de luxaflex naar buiten keek. De hele afgelopen week stond een onbekende bol aan de hemel. Hij glinsterde en schitterde en kleurde mijn dag. Om vanochtend even te slikken bij het zien van een wolkendek die reikte van noord tot west, van oost naar zuid en kleine druppels liet vallen op het dak van onze schuur. Bah!

Ik droomde vluchtig van afgelopen dagen: ik lag in bikini in de tuin en hoorde manlief bij thuiskomst:
    ‘Ik doe toch iets verkeerd!’
    ‘Tja, thuis-blijf-MOEDER wordt je niet zomaar! Een top-baan is het zeker!’ Ik lag er nog maar net, voor hem leek het of ik de hele dag niets had gedaan. Het dagelijkse uurtje dat ik zonnebaadde liet een mini laagje bruinheid op mijn huid achter. Niet dat ik daar vandaag wat aan had, het werd verstopt onder een vest. Maar nog erger, waterafstotende kledij vond de weg naar mijn rugtas en belandde naast de lunch, flesjes drinken en een appel.
    Eén ding was zeker: regen of niet, ik ging wandelen met EVA!

De autorit ernaartoe was van het troosteloze heen en weer gaan van ruitenwissers en bij het uitstappen viel een druppel precies tussen mijn bril en oog. Laat het nou de laatste druppel zijn geweest van vandaag!
    Geen regen maar zegen; daarvoor kwam ik en ik niet alleen, want amper binnen waren daar een heleboel vrouwen. Ik voelde even een man-volk-gemis.
    Als middel om te acclimatiseren stuurde ik manlief een berichtje:


Eenmaal binnen stelde ik me op in de enige rij en voelde een warm welkom. Je kan zeggen wat je wilt, maar bij EVA binnen voel je jezelf direct thuis met een kopje thee, een smikseltje en alles gezellig aangekleed. En dat met 200 vrouwen. De eerste lichting van drie zat hier; de vroege vogels met al hun gekakel.
 
Het klonk door tot in het bos.
    Een bos dat ik niet kende, maar hé, met in totaal 600 vrouwen in de buurt had ik van angst voor enge mannen geen last. Ik voelde me veilig. Zelfs bij het lopen van de langste afstand (er waren vier wandelroutes te kiezen, ik koos natuurlijk de langste). Hoe langer op mezelf hoe beter, was mijn idee. Eenmaal thuis is het weer ‘mamamamamamamama!’ Of ‘vrouw, waar blijft mijn eten!’

Niet alleen de afstand kon ik kiezen, maar ook of ik een vriendin mee wilde (of meerdere) of individueel wilde rondtrekken. Ik koos voor het laatste, want hoe graag ik ook al kwebbelend met een vriendin op stap ga, soms loop ik grager alleen. Dan is het nog meer mijn dag!
    Mijn dag om de drukte van de junimaand even achter me te laten en lief te zijn voor mezelf. Een dag om met een boekje vol vragen en opdrachten op weg te gaan. Alles om dichter bij mezelf en God te komen. Een dag om in rust en ruimte de tijd te nemen met de ene voet voor de andere of juist om een poosje stil te staan of zitten. Te kijken om me heen en te ruiken, voelen en proeven hoe het is in het bos. Dicht bij de natuur, een boom knuffelen, een mug weg slaan of een grasspriet plukken. Alles even rustig en relaxed. Want dat was deze wandeling. Iets om vaker te doen, iets om mezelf te gunnen. Het werkt rustgevender dan drie weken vakantie. Misschien iets voor jou?

Tot zich toch wat stress aan diende toe ik onderweg de paperassen beter bekeek. Zie ik toch dat ik één dingetje fout heb gedaan: ik had de verkeerde schoenen aan! 



zondag 5 juni 2016

Boomfluisteraar




 Voor mijn huis ligt een tuin en in die tuin staat een boompje. Het is er één van de appel. Eigenlijk is het niet meer dan Spriet de 2de, want meer dan een spriet met een paar zijtakjes is het niet. Toch koester ik hem en telt ie voor mij als heuse boom, want hij heeft in mei gebloesemd.
    Nou niet bij de hand gaan doen en zeggen dat het logisch is dat er bloesem in een appelboom komt. Voor dit boompje is dat iets nieuws. Nooit eerder versierde hij zijn takjes met bloempjes.

Het was vast zijn dank voor mijn goede zorgen, want zonder mij was hij nooit zo ver gekomen. Als ik hem niet als pitje in een potje had gestopt en gekoesterd, zou hij zich nooit tot spriet hebben ontwikkeld. Van fruitschaal tot boompje – allemaal door mij. Ik ben er zelf stil van.
    Ik overweeg de landbouw in te gaan! Als het lukt één appelboom te kweken, dan moet een appelbomenbos ook lukken.

Natuurlijk heb ik geGoogled en ontdekte dat een paar bloesempjes nog geen appeltjes beloven. Daar komt het verhaal van het bijtje dat bloemetjes knuffelt ineens achter de boom vandaan. Want om een appeltje te krijgen, moet een bloesempje bestoven worden door een bijtje. Tjonge, wat ingewikkeld!

Zie je Marcel en mij al bij Appelsprietje staan kijken en maar wachten op een bijtje dat langs vloog om te dansen op de bloesem. Geen bijtje kwam op bezoek en na bijna zelf wortel te hebben geschoten, vroeg ik:
    ‘Hoe krijgen we hier nou bijtjes bij?’
    ‘Misschien hadden we het insectenhotelletje dat nu onder de veranda in de achtertuin hangt, beter hier op gehangen.’
    ‘Met hier, bedoel je aan de stam van Appelsprietje?’ Ik voel direct medelijden met Appelspriet, zo sterk is ie nog niet, dat zie je zo.
    ‘Tja…’
    Ineens klonk achter ons:
    ‘Wij hebben vlak bij de voordeur een heleboel bijen, lok ze maar jullie kant op.’ Blijkbaar had onze buurvrouw onze smeekbede gehoord en bood hulp. Daar heb je tenslotte buren voor.
    ‘Een luchtbrug. Marcel, dat is het!’

Hoe die te bouwen hebben we niet eens bedacht, want het is niet zomaar een kwestie van een bijtje dat van het ene bloesempje naar het andere bloesempje jumped. Dat is te simpel. Het zoemertje moet met stuifmeelsels van een ándere appelboom de bloesempjes van ons boompje zachtjes beroeren. Waar halen we die ander boom nou ineens vandaan? Zo blijkt landbouw toch niet echt een pitteschilletje.

Ik denk dat ik voorlopig de appels nog maar gewoon bij de AH koop en rekening houdt met een onvruchtbaar boompje. Hoewel dat laatste voor Appelspriet misschien ook wel beter is. Stel dat er dan toch een bloesempje beknuffeld is met stuifmeel uit een andere boomgaard en dat er een appeltje gaat groeien en groeien en groeien…

Dan leidt het geen twijfel dat Appelsprietje met elk groter groeiseltje zal buigen en buigen en buigen. Hangt daar toch binnenkort een appeltje op de grond. Ik dacht dat appels aan de boom hangen, maar Appelspriet zal door de gewichtigheid van het appeltje buigen tot op de grond.
    Het scenario van breken komt gewoonweg niet in me op. Ik geloof in buigzaamheid.
    Om op een dag als het appeltje rijp is, zijn levensbron los te laten. WOESH, schiet zo Appelspriet weer rechtop. Verlost van zijn gewicht, een appeltje achterlatend. Zijn eerste appeltje! Ik ben bang voor een zuur appeltje, maar oké, een appel is een appel!

Ik durf niet hopen op een Elstar en een Nieuw Zealandse Breaburn al helemaal niet. De laatste is mijn favoriet. Maar een Elstar-pit garandeert niet een Elstar appeltje. Da’s belachelijk natuurlijk, maar mij is verteld dat er zoveel is gekruist in appelland, dat deze Appelspriet nog eerder een Golden Retriever zal voortbrengen dan een Estar. Een delicious idee toch?

Door al dit geschrijf besef ik dat ik Appelspriet eigenlijk nodig weer eens liefjes moet toespreken en laat gelijk de boel achter. Even Appelspriet vertroetelen en bewonderen, kan heus geen kwaad. Ik zal niet de eerste Irene zijn die als boomfluisteraar te werk gaat. It’s all in the name, blijkbaar.
    Laat ik nou toch door Appelspriet verrast worden. Al mijn woorden van hierboven mag je vergeten.
    Ik tel zeven miniappeltjes aan twee dunne takken. Wat zijn bijen stiekemerds zeg! Zomaar achter mijn rug om zeven bloesempjes pakken.
    En Appelspriet? Aan hem de eer als eerste door die zure appels heen bijten.