zaterdag 26 juli 2014

Sensatiezoeker

Vandaag is de stoet met rouwauto’s weer voorbij gereden. Ik was er deze keer geen getuige van, maar denk terug aan donderdag. Een wandelvriendin en ik raakten in discussie.
    ‘Ik vind het sensatiezoekerij. Mensen moeten juist niet aan de weg gaan staan’, zei ze verbouwereerd.
    ‘Ik ben juist van plan vanavond aan de weg te gaan staan.’
    ‘Waarom?’ klonk ze verontwaardigd.
    ‘Ik zie dit als de enige manier om de laatste eer te bewijzen aan zoveel mensen die zo plotseling en op zo een akelige manier de dood vonden. Niks sensatie, maar juist medeleven met de nabestaanden. Ik ga ervan uit dat iedereen daar zo staat.’

Medeleven betuigen. Bij het zien van één rouwauto, val ik stil, sta ik stil met een brok in mijn keel, want anderen hebben iemand verloren. Een dierbare, een familielid, iemand die niet gemist zou moeten worden.
    Deze week was ik getuige van 149 rouwauto’s die langsreden. Zoveel mensen hebben verdriet en moeten vol ongeloof naar deze beelden kijken, als ze al kunnen kijken. Ik stond daar uit medeleven, maar dacht ook aan mensen in mijn nabijheid die niet deze week, maar op andere momenten een dierbare hebben verloren. Niet alleen deze week, maar elke dag daarvoor, overal zijn mensen in rouw gedompeld.  Ik wil niet aan hen voorbijgaan, juist nu niet. Mijn gedachten gingen ook naar hen uit.

Zo stond ik langs de A27.
    Auto’s, motoren, bestelbussen en vrachtwagens raasden voorbij. Dan de laatste auto, de laatste vrachtwagen en het geluid verstomt. Op de andere rijbaan gaan de matrixborden op 70. Remlichten flitsen aan en uit, sommige bestuurders gaan op de vluchtstrook staan. Dit is zwaar tegen de wens van Rijkswaterstaat en Politie in. Aan deze kant stappen mensen over de vangrail de weg op. Onwillekeurig vraag ik me af: hoe dichtbij wil je? Is dit jouw manier van de laatste eer bewijzen? Is de laatste eer misschien ook te tonen in respect voor regels die genomen worden en waarschuwingen voor ieders veiligheid?
    Zijn dit dan toch sensatiezoekers?

Vanuit de verte doemen alarmlichten op. Mensen gaan staan, alles wordt stil. Een donkerblauwe auto, daarachter acht motoragenten, dan volgt de stoet rouwauto’s. Dichterbij, nog dichterbij, weer dichterbij. Een brok in mijn keel, mijn hand in ontzetting voor mijn mond, betraande ogen. Zoveel auto’s, zoveel doden.

Nu in het echt is het zo anders dan op televisie. Die beelden vond ik al schokkend en verdrietig. Blijkbaar bleef het toch op afstand. Terwijl de auto’s  aan me voorbijgaan, zo dichtbij, lijkt de stoet langer en de lading zwaarder. Het is echt!

De laatste rouwauto, de laatste politieauto. Even verderop drie auto’s van Rijkswaterstaat en wat later vier politieauto’s met daarachter de gebruikelijke weggebruikers. De stilte, de leegte is voorbij.

Iedereen die hier was, gaat weer terug naar huis. Lopend, fietsend of met de auto. Het is druk. Het zal nog even duren voor iedereen weer goed op weg is. Nog amper dit gedacht hoor ik een auto toeteren. Ik schrik ervan en kijk op.
    Aan de andere kant van de doorgaande weg willen auto’s vanaf de parallelweg de grote weg op. Dat is vanaf daar niet gemakkelijk. Het is druk en zonder stoplichten lastig om je de hoofdrijbaan op te wagen. Ik zie een rij auto’s achter elkaar wachten. Blijkbaar duurt de eerste te lang in de ogen van een ander en ‘TOET!’
    Het maakt me boos! Even geleden stonden we hier met honderden te kijken. We leken één en waren samen stil? Nog geen tien minuten later ‘TOET.’ En waarom? Omdat de persoon ervoor niet snel genoeg was? Verontwaardigd vraag ik me af: waarom was die Toeter hier? Voor de sensatie?

Ik kan niet anders dan me afvragen: wordt het niet tijd dat we elkaar eens met meer respect behandelen? We eren de doden en dat moeten we blijven doen. Maar misschien is het tijd om ook de levenden te eren.
    World peace is blijkbaar in ons eigen wereldje al een hele opgave.

zondag 13 juli 2014

Afgedankt!



    ‘Benjamin, ga je straks mee fietsen?’ klinkt Marcel uitnodigend tijdens het avondeten.
    ‘Dat vind ik nog eens een goed plan.’ Even alleen thuis zijn lonkt nu ik alweer een paar weken bijna constant leven om me heen heb. Leuk voor de kinderen deze laatste schoolweken, maar voor mij is het einde me-time. Daarbij is onze jongen een enorme binnenzitter. Erger nog: een achter-de-computer-binnenzitter. Daarom vind ik het een prima idee dat hij even gaat luchten.
    ‘Jij gaat niet mee!’ klinkt er bijna streng achteraan tegen mij.
    ‘Schatje, na onze fietstocht van vrijdagavond wil ik niet eens mee.’
    Benjamin fronst zijn wenkbrauwen en krabt zich op zijn hoofd. Ik moet hem (en daarbij jou) even wat uitleggen.

Marcel en ik hebben vrijdagavond een fietstocht gemaakt van ruim 21 kilometer. Eigenlijk fietste ik 21,22 kilometer en gok ik dat Marcel rond de 20 kilometer fietste. Hoe dan ook hebben we genoten. Niet alleen omdat fietsen zo heerlijk is, maar vooral omdat we getweeën onderweg waren. De kinderen willen steeds vaker niet mee. Soms vind ik dat jammer, maar nu was het oké. Even genieten van we-time.

Waarom meneer minder kilometers maakte? Nou, hij fietst net als zoonlief graag off-road. Ik begrijp niet waarom. Je zou denken dat ze hun les geleerd hebben, nadat iemand door off-road fratsen in het ziekenhuis belandde. Ervan leren? Nee dus. Mannen moeten voelen of weten niet wie van wie moet leren? Sufferds!

Daar gaat mijn man: het fietspad af, het trottoir op, de berm in. Hij wil een grote bocht afsnijden, en doet dat al stuiterend, bonkend, schuddend en rammelend over ruige grond. Het is een enorm contrast met mij. Ik fiets braaf en netjes, lustig fluitend over het fietspad, daar is ie toch voor? Even verderop staat meneer ongeduldig met de graspollen om de oren. Trots op het stuk dat hij heeft afgesneden en kijkt ongedurig over zijn schouders naar mij. Ik ga dus echt geen moeite doen om hem snel in te halen. Hij wacht maar even.

Hem naderend, check ik of alles nog goed zit aan mijn man en zijn fiets. Ik zie geen schrammetjes en hoor geen extra gerammel.
    ‘Blijkbaar is alles goed gegaan’, zeg ik opgelucht.
    ‘Natuurlijk!’, zegt hij stralend. Hij blijft een jochie. ‘Zo gaat een fietstocht met Benjamin de hele weg. Dan gaan we alleen maar over het gras en alles wat vooral niet geasfalteerd is. Moet je ook eens doen.’
    ‘Ik dacht het niet. Ik en mijn fiets komen liever heelhuids thuis. Ik ben toch geen milkshake? Je zal zien dat juist ik bij zulke kunsten van mijn fiets val.’ Mij is ondertussen meer dan duidelijk waarom de fiets van mijn jongste om de haverklap stuk is.
    ‘Fietsen met Benjamin is ook eigenlijk gewoon leuker’, zegt mijn lieverdje al fietsend.
    ‘Leuker dan met mij?’ Ik ben beledigd en wil rechtsomkeert maken. Laat die man van mijn maar lekker met zoonlief karren. Ik ben weg, ga zielig in mijn hoekje zitten. Afgedankt!

Dat ‘fietsen met Benjamin is ook eigenlijk gewoon leuker’, klinkt haast als een echo. Ik ga even een weekend of drie terug in de tijd. We waren met z’n vieren aan het kanoën. Echt leuk! De mannen hadden het eerder met z’n tweeën gedaan en waren er zó enthousiast over, dat Celine en ik eens mee moesten. Zo belandden ook wij in de kano en gingen door verschillende grachten en waterwegen in Utrecht. Het genieten was meer dan compleet tot de kras op de plaat.
    ‘Met papa kanoën, was leuker dan nu met z’n allen.’ Opperde de kleine kerel. Marcel waagde het dit te beamen ook nog. Over tact gesproken. Het werd gewoon achteloos gezegd, alsof het geen pijn kon doen en dan nog bevestigd worden ook. Au!

Kanoën, fietsen… het is blijkbaar allemaal leuker zonder de lady’s. Het maakt me boos. Wat willen de mannen eigenlijk van me? Is het echt allemaal te doen om een dagelijks verzorgde lunchbox? Ik vul ze nog met liefde ook. Ik denk dat vrijdag de laatste keer was dat ik dat deed. Ben benieuwd of ze hun brood morgen wel zo lekker vinden.

Om maar vooral mijn verbolgenheid te verbergen, zeg ik bij het opstaan van tafel: ‘Weet je wat jongens? Gaan jullie maar lekker samen fietsen. Ik ga van de week gewoon met Celine op stap. Dat vind ik leuker zonder jullie.’
    Schrikt Marcel ineens op: ‘Oh nee, dit gaat me geld kosten!’

zondag 6 juli 2014

Verkocht!



Hij heeft wéér een nieuwe wens. Zijn verjaardag van pasgeleden heeft gezorgd voor een goed gevulde portemonnee (met dank aan de gulle gevers), maar nu blijkt het toch niet genoeg voor wat hij sinds deze week koestert. Meneertje droomt van een Ipod Touch 5 en glundert.
    ‘Dan ben ik de eerste met een Apple in the house.’
    ‘Wat maakt mij dat uit. Ik vind kiwi toch lekkerder.’ Hij hoort me niet eens, wat zo typisch Benjamin is. Helemaal vol van zijn Ipod, heeft hij één ding op het oog. Geld!

Zo is hij vast en zeker meer afwezig tijdens de lessen op school. Hij breekt namelijk zijn hoofd over de vraag hoe hij extra geld kan verdienen en dan vooral onder het motto: hoe-kan-ik-zo-gemakzuchtig-mogelijk-tot-mijn-doel-komen? Mijn idee om te gaan werken, komt niet over. Zijn plan werkt beter. Het heet MARKTPLAATS - the place to be. Zonder al te veel moeite toch verdienen. Ja hoor, het past hem.

De volgende dagen zoekt hij in zijn kamer naar verkoopwaar. Ik zou snel klaar zijn, open een la en tada! Ik zie euro-tekentjes op alles in deze kamer. Elke la, elke kast puilt uit. Hier valt goudgeld te verdienen. Maar Benjamin wikt en weegt. Urenlang.

Dan ineens is hij er uit.
    ‘Mam, mijn Playmobil-kasteel gaat er uit.’ Hoor de trots in zijn stem, alsof hij al binnen is.
    ‘Wat? Dat meen je niet! Alles best, maar niet het kasteel. Please?’ Mijn woorden komen weer niet over. Hij zoekt ijverig naar alle bijbehorende accessoires. Ik kijk er maar niet te lang naar, de tranen staan in mijn ogen. Hij kan ook niet weten dat hij mijn speelplezier gaat verkopen.

Speelplezier waarbij ik prinses ben en Marcel mijn prins op… Nee, mijn prins zonder haar. Natuurlijk! 
    De boze heks houdt me gevangen, want ze is uiteraard jaloers op mijn oogverblindende schoonheid. Ik wacht met smart op mijn prins Balding om me te redden. Kijk! Daar is hij met zijn lange slanke perfect gespierde lijf en met zijn lenige gestalte op de rug van zijn ros lijkt het of hij vliegt.
    Ik zie door het kleine getraliede raampje, hoe hij naar de hoogste toren klimt. Wacht! Hij gaat verkeerd! Ik zit in de kerker. In het donker. Het is hier vochtig en ruikt zuur. Daar tippelt weer iets langs mijn been. Ik gil, maar hij hoort me niet.
    Ondertussen ontdekt mijn prins dat hij fout zit, want hij ziet Rapunzel in de armen van prins Charming vallen. Zij wèl. Van schrik valt ook mijn prins. Daar gaat mijn redding! En mijn dromerij.

Ondertussen is het kasteel opgebouwd en staat fotogeniek te zijn. Omringd door ridders te paard en achter de kantelen de andere kornuiten. Ze zijn klaar om de boel te verdedigen. Ik zoek de vijand en zie een miezerige Playmobil-muisje.
    ‘Is dat de vijand?’ Benjamin stapt net met de camera binnen. Ineens is mij meer dan duidelijk wie hier de vijand is. Het is die jongen met de camera, tegenover mij. Dit wordt oorlog!
    Nog voor hij de lens scherp kan stellen, spring ik voor de camera als wil ik het kasteel beschermen. Zelfs de muis schrikt er van. Het is mijn laatste poging om dit mooie speelgoed met al zijn verhalen te redden. Je vraagt je toch niet ineens af voor wie dit kasteel eigenlijk is gekocht hè?

Tegenover me laat zoonlief de camera zakken. Een dag later besef ik dat ik werkelijk gewonnen heb. Benjamin komt de huiskamer in met alles behalve het kasteel.
    ‘Mama, mijn dino’s gaan er uit!’ Ik maak een vreugdedansje en proost op uren speelplezier terwijl Benjamin met aandacht pakketten samenstelt. Hij zoekt eerst uit wat bij elkaar hoort. Zet het vervolgens netjes neer, vereeuwigt het en load het up op Markplaats.
    Ik heb al snel door dat dit in goede handen is en besluit een boodschapje te gaan doen. Ik pak mijn portemonnee en boodschappenlijstje erbij en loop naar de schuur. Die komt wat leeg op me over, maar oké, ik pak mijn fiets.
    ‘Tot straks. Ik hoor wel wat je hebt verdient als ik terug ben.’
    De bekende afwezige ‘Daag’ volgt en ik hoor een ‘klik’ van de camera. Nog amper de schuur uit, staat ineens Benjamin bij me. Aan zijn snelle ademhaling en verschrikte ogen te zien is hem iets te binnen geschoten en bang als hij is het te vergeten, staat hij nu hier.
    ‘Mama, kan je me morgen naar school brengen?’
    ‘Hoezo? Mankeer je iets aan je benen?’ Ik bekijk ze even van een afstandje. Ik zie er niets aan.
    ‘Nee, ik heb geen fiets meer…’