Eigenlijk ben ik er nog niet helemaal uit of ik spelletjes doen nou leuk
vind of niet. Of ik daar ooit uit kom?
Eerst moeten we bedenken welk spel we gaan doen. We = Marcel, Benjamin
en ik. Marcel hijst zichzelf uit de bank en opent een la, waarna hij vanuit de hoek
van de kamer roept:
‘Zullen we Yahtzee doen?’
‘Wat is dat?’, vraagt Benjamin, waarop een korte uitleg
volgt en vervolgens klinkt:
‘Vind ik niet leuk.’
‘Next!’, roep ik er doorheen.
‘Zullen we Rummikub doen?’
‘Wat is dat?’ Een korte uitleg
volgt, waarop klinkt:
‘Vind ik niet leuk.’
Dit kan wel eens een hele
saaie, langdradige blog worden…
Daarom sla ik het geneuzel over Triominos, een kwartet, Boggle,
Patience, Dammen, Mens erger je niet, Ligretto en vele andere spellen over. Steeds
klinkt hetzelfde:
‘Vind ik niet leuk.’
Snap je nu dat ik niet weet of ik een spelletje doen wel leuk vind.
Alleen al het uitzoeken is slaapverwekkend suf. Ik sta op het punt naar boven
te gaan en knusjes bij Celine te gaan zitten schrijven, neuspeuteren of moppen
tappen, want met de mannekes schiet het niet op. Mens, ik erger me wel!
‘Ja, leuk.’ Ik vind het echt
een leuk spel.
‘Nee, dat duurt zo lang.’
‘Dan gaan we UNO doen.’
‘Alweer?’ hoor ik zijn vader
verzuchten, pakt het spel en ploft bij ons op de bank.
UNO (ook wel pesten genoemd) is helemaal Benjamins spel. Hij kijkt zijn pa
uitdagend aan, die op zijn beurt met pretoogjes terugkijkt. Ze hebben er ineens
zin in, dat zie ik zo - zin om mij compleet in te maken. Zonder woorden worden
dingen gezegd waar zelfs de oren van de muren van tuuten. Was ik maar naar
Celine gegaan.
Er wordt amper geschud en gedeeld. Na een snelle blik klaag ik vooral
niet. Mijn kansen liggen goed in de hand. Naast me zucht Benjamin hard en diep.
‘Wie heeft er geschud?’
‘Je pap, niks mis mee. Goed gedaan
schat.’
‘Pas maar op jij, ik maak je
helemaal in,’ klinkt zijn antwoord baldadig.
‘Pap, zet haar buiten spel!’ De
toon is gezet; het is men versus mum.
‘Al goed, ik hak jullie toch in
de bank!’ Ik zet alle kaarten bij en weet de kerels zonder slag of stoot grandioos uit te schakelen.
‘Leuk spel hè?’, klink ik
triomfantelijk.
‘Ja, mam, we hebben je maar
laten winnen, dan voelen we ons niet zo schuldig als je straks steeds verliest,’
zegt Benjamin en knipoogt naar zijn vader die breeduit terug grijnst.
‘Prima, delen maar weer!’
In de herhaling ben ik het die de beide mannen in de kaarten doet
zwelgen en zelf de laatste kaart neersmijt om triomfantelijk m’n armen in de
lucht te gooien.
‘Uit!’
‘Volgens mij speel jij vals,
mam.’ Word ik daar beschuldigd van geniepigheid?
‘Ik moet toch maar eens beter
schudden,’ zegt Marcel met een snik in zijn stem en neemt ongelooflijk veel
tijd om de kaarten alle kanten op te schudden.
Het derde potje lijkt een reprise van eerder genoemde potjes. Ik ben in
vorm!
‘UNO!’ Roep ik al snel uit, wat
betekent dat ik nog maar één kaart heb. De mannen veranderen direct van kleur.
‘Je kan wel zien wie het hier
van dom geluk moet hebben!’ zegt de een.
‘Wij spelen tenminste nog
strategisch,’ zegt de ander.
‘Pap heb jij een +2 kaart?’
‘Ja, die heb ik.’
‘Ah ja, goeie, dan moet zij er
vier pakken.’ Marcel gooit zijn +2 kaart op.
‘En ik speel een oneerlijk
spel? Jullie spannen gewoon openlijk samen. Kijk ze nou liggen: een rode en een
gele +2 kaart. Leuk hoor jullie!’ En gooi er een derde groene +2 kaart bij.
‘Uit! Drie keer is… girlpower!’
Was ik er aan het begin van deze blog niet helemaal uit of ik van
spelletjes hou? Natuurlijk wel, ik roep het uit:
‘Ik ben goed!’
‘Goed in voor jezelf spelen.
Wij helpen elkaar tenminste nog hè papa.’
‘Ja, jullie helpen elkaar
fantastisch...’
‘Inderdaad!’ Klinkt eenstemmig,
maar ik was nog niet uitgepraat:
‘... verliezen!’