Nog amper de televisie uit gezet om ons bed op te zoeken, steekt meneer
van Valen zijn hand in de bank. Opeens kijkt hij me met grote ogen aan, het
zweet breekt hem uit. Hij rilt zelfs en slaakt een kreet. Waar is zijn koelbloedigheid?
‘Wat is er?’
‘Hij heeft me beet!’
‘Wie heeft je beet?’
‘Het monster! Die waar jij zo
bang voor bent!’
Zie je wel! Hij bestaat! Ik
wist het!
Dit is waarschijnlijk vooral het bewijs dat ik vroeger niet goed
begeleid ben als het gaat om angst voor monsters. Je weet wel, die van onder
het bed of in de kast. Voor mij bestonden ze en ik moest er mee dealen. Dat deed ik zo op mijn manier.
Ten eerste keek ik NIET in de kast. Daarom hingen er altijd kleren over
mijn stoel. Als mijn moeder het tijd vond voor iets schoons, zou zij vanzelf de
kast openen. Als zij niet terug deinsde voor een gedrocht, durfde ik de kast in
en koos mijn Pippi-kostuum. Pippi, mijn grote voorbeeld. Net als bij haar, ging de laatste mode aan me
voorbij en koos ik wat ik wilde. Nu nog haar heldhaftigheid.
Daar was ook het monster onder mijn bed? Natuurlijk keek ik NIET er onder!
Stel dat ik recht in de rood oplichtende ogen van de demon keek? Hij zou maar
zo tot op mijn bot kunnen kijken en daar voorbij. Wel sierde een véél te grote
sprei mijn bed. Die hing tot op de grond zodat het daaronder maar donker bleef.
Ook geloofde ik dat het
gedrocht bang was voor licht. Daarom brandde er elke nacht licht vanuit de
badkamer die tot op de dag van vandaag ’s nachts brandt.
Ik geloofde stellig dat als ik te dicht bij mijn bed zou komen, het
beest me bij mijn enkels zou grijpen. Einde Irene!
Daarom leerde ik mezelf een
kunstje. Dat van hoog en ver springen. Elke avond nam ik mijn plek in op het wollige
matje midden in mijn kamertje, zakte door mijn knieën, zwaaide mijn handen krachtig
van achter naar voren en sprong. Zo vloog ik van het matje op mijn bed.
Deze monsterlijke angsten heb ik overwonnen. Ik heb ze eigenhandig
mentaal, geestelijk en psychisch overwonnen en dat alles zonder psycholoog. Toch
blijft één angst, waarvoor ik misschien wel hulp moet gaan zoeken: mijn angst voor
het monster in de bank. Die is zo enorm aanwezig in mijn leven. Je zal NOOIT meemaken
dat ik met mijn hand tussen zitting en leuning zal gaat zitten graaien in de
bank om te ontdekken wat daar verborgen zit.
Er zullen dan vast en zeker pennen, een theelepel of paperclips te
vinden zijn. Maar no way dat ik ga
voelen en zoeken. Het komt niet in me op. Nooit heb ik gedacht om het
verloren georven zilveren lepeltje van mijn oma te zoeken in de bank. Terwijl het
toch een dierbaar lepeltje was.
Ik zie het nog bij oma op een
schoteltje liggen, naast het theekopje. Daarin zat het lekkerste thee dat
bestaat: Engelse thee, super sterk en toch heerlijk zoet door twee
suikerklontjes en een scheutje melk. Ik kon intens genieten en turen naar het
wolkje dat van vorm veranderde. Roerde met het lepeltje en genoot van het warme
vocht.
Dat lepeltje was kwijt en ik heb me suf gezocht , het opgegeven. Tot afgelopen
maandag. Het was mijn wekelijkse oppasdag. Mijn achternichtje van drie, die
juist weer de heldhaftigheid van Pippie in zich heeft, maakte mijn huis
onveilig. Juist door haar gestuiter ontdekte ik een glinstering in de kier van
de bank. Ik zag zo dat het een roerstaafje was. Ik wilde het pakken, maar het
schoot weg. Mooi niet dat ik nu met mijn hand in de bank dook en helemaal
rondom ging voelen. Ieuw! Nee, nee, nee! Nooit! Straks wordt ik gegrepen door
het bankbeest.
Wel ging ik broeden op dé oplossing.
Al snel drong het beste idee
van Nederland zich aan me op. Ik keek op en zag de oplossing OP de bank springen.
Laat zij haar energie maar IN mijn bank steken