Oh wat kan ik zeiken* zeg. Echt niet leuk, vooral als Marcel
het moet verduren. Zielige hij.
(* ‘zeiken’ is niet écht een woord dat ik graag gebruik,
maar in deze blog wel even nodig… Excuses.)
Gisteren tijdens lunchtijd kregen onze buren folders in de
bus, ik niet… Het deed mijn blik verplaatsen naar Marcel en streng klonk mijn
vraag: “Wanneer haal je nu éindelijk die JA-NEE-sticker van de brievenbus af?...”
Hij keek me schuldbewust aan, met een blik van: daar gaat ze (terecht) weer en
ik vervolg: “… want ik mis al een paar
weken de Jokers. Jaha, daar ging mijn korting op verschillende producten bij de
AH, zomaar door mijn neus geboord gekregen.” Dat zou ik toch moeten voelen?
Hoe
dan ook, die sticker op de brievenbus stamt van een paar jaar geleden en was
bedoeld om de hoeveelheid folders tijdens de zomerperiode te reduceren. Het
werd nooit meer weggehaald, hoewel herhaaldelijk de vraag om verwijdering. Nu
is het klaar… die sticker moet er af en wel snel!
Doch hiermee is het gezeik nog niet klaar, want ineens gaan
mijn gedachten een paar weken terug…
Ken je dat? De plasemmer in de tent? Wij wel. Voor de kids
natuurlijk.
Ik vind zo’n emmer écht verschrikkelijk. Niet omdat er in
gesplast wordt, maar om het wegbrengen ervan. Ik voel me altijd enorm opgelaten,
schaam me rot als ik met die pot de tent uit moet. Dan kijk ik om me heen of ik
niet iemand zie en tippel naar de boom op de hoek van de kampeerplek, verschuil
me er achter, kijk schichtig om me heen voordat ik weer verder trippel (als een
dief in de nacht) om me achter de eerstvolgende tent te verschuilen en zo ga ik
vliegensvlug van boom, naar afvalcontainer, naar caravan, naar washok, eindigend
bij de toiletten. Steeds op elk hoekje schielijk kijkend of er niet toevallig
iemand me met de enorme plaspot over de camping ziet lopen. De weg terug gaat
net zo, tot ik tenslotte de tent in vlieg en de pispot verstop in de verste
uithoek.
Eigenlijk zou ik gewoon veel vroeger op moeten staan, dan
slaapt iedereen nog en kan ik het gewoon zonder gesneak doen. Maar ja… het is
vakantie en ik sta dan toch écht niet voor zessen op zeg!?
Echter,
het bovenstaande is niet waar, want daar is Marcel, mijn bink. Hij schaamt zich
niet om met de plasemmer naar buiten te komen. Elke ochtend loopt hij rechtop
richting sanitair-gebouw met de worden: “Ik zal eens even alle gezeik opruimen.
Wat is er trouwens weer veel gezeikt vannacht!” Daar gaat hij, fluitend. Een
ontsmettend middel in de ene hand, de pispot in zijn andere. Het lijkt wel of
hij juist wil dat iedereen hem ziet, hij is ook zo leuk!
Terwijl ik me stilletjes verschuil op onze kampeerplek, net
doe of ik niet bij hem hoor… eventjes maar.
Dan ineens die ene ochtend.
Er is er eentje STRONT chagrijnig. Ik noem geen namen, maar ik
kijk haar aan. Oh, sorry, dat zie jij natuurlijk niet. Goed, het is een zij en
een superpuber. Oké, ik weet, ik ben nooit uit pubertijd gekomen, maar ik ben
het niet! Duidelijk?
Het gezeik was niet van de lucht en ging door tot na het
ontbijt. Plotsklaps was ik er zó klaar mee! Stoof de tent in om met de plasemmer
buiten te komen, haal de deksel er af… Het dametje-in-spé schrikt op, Benjamin
is er oorverdovend stil van en zo vragen ze zich af wat er gaat komen. Alles
wat komt zijn mijn woorden terwijl ik de emmer omhoog houdt: “Wie nu nog wat te
zeiken heeft, kan dat doen in deze zeikpot. Ik ben dit gezeik helemaal zat!
BASTA?!”
Celine rolt onder de tafel van het lachen. Ontdooid!
Benjamin vindt het zo prachtig dat hij deze emmer definitief
tot zeikpot verheft. Of we niet vanaf nu
deze emmer als zeikpot kunnen gebruiken. Soms lonkt het idee.
Bijvoorbeeld bij alle gezeik over de hitte. Het was gewoon
heerlijk. Maar nu, nu heb ik ook wat te zeiken: Wat een rotweer is het buiten!
Waar is de pot, ik moet zeiken!