zondag 18 april 2021

Verfklodders

Met alle gebruikte apparaten in huize Typisch Irene vormt zich een flinke berg snoeren. Zeg daar gerust “u” tegen. Niet te verwarren met wie “u” zegt tegen mij. Duik dan weg, want die pipo krijgt onherroepelijk te maken met een retourtje voordeur, om pas weer welkom te zijn als geoefende “je”-zegger. Gelukkig leren de meesten dat voordat ze over de drempel van huiskamer naar hal stappen. Ze blijven blijkbaar te graag.

Snoertje

Soms blijven ze zo lang dat ze vragen:
    ‘Hebben jullie een micro USB (of USB C) snoertje?’ Waarna ik met gemak een kluwen snoertjes voor iemands neus hou of de mijne aanbied met deze afspraak:
    ‘Na oplading wil ik dit snoertje persoonlijk ontvangen of leg je die op mijn bureau.’ Die boodschap wordt begrepen, ik vind ‘m altijd netjes terug. Mijn gezinsleden kunnen daar wat van leren. Zij weten inmiddels dat zij het lenen van mijn snoertjes op hun beeldscherm kunnen schrijven. Nou niet gelijk zeggen dat ik egoïstisch ben, ik heb er mijn ervaringen en redenen voor. Namelijk het kwijt-maak-gedrag van mijn inhuizige woongenoten. Twee van ons, ik noem geen namen, vinden meestal probleemloos hun stuff. Met de nadruk op meestal, want deze dames, ik noem toch nog steeds geen namen, zijn ook human. Voor de rest begrijp je het wel, maar ik zeg het toch maar: de andere twee in dit gezin, zijn beter in kwijtrakerigheid en roepen dan regelmatig:
    ‘Mama (of Irene) heb jij mijn *bedenk-maar-iets* gezien?’

Kwijt?
Laat ik nou een actueel voorbeeldje hebben. Gisteren werkte ik ongestoord in de keuken tot vanuit de serre klonk:
    ‘Irene, heb jij mijn stemapparaatje gezien?’
    ‘Nope.’ Ik keek niet eens op, roerde in een pan en hoorde Celine.
    ‘Papa, echt? Vraag jij dit zonder rond te kijken?’
    ‘Ik heb heus wel gekeken.’
    ‘Duidelijk niet goed, want hij ligt gewoon op de radiator achter je.’ Ik draai me om en kijk tegelijkertijd met manlief naar de radiator. ‘Hoe kun je die nou niet gezien hebben bij je kijken?’
    ‘Meis,’ antwoord ik bij het uitblijven van een antwoord van meneer: ‘Ik snap niet hoe, maar paps ziet meer dingen over het hoofd. Hij kijkt vooral niet lager dan ooghoogte. Dat hij mij nog ziet verbaast me, ik ben namelijk maar 1.64 en val ver buiten die kijkhoogte.’

Schilderen
Met dat snel gevonden apparaatje bedacht ik: hoe heerlijk dat ik mijn snoertjes zelden kwijt ben. Ik heb
dan ook de oplossing voor door-elkaar-geraakte snoeren en het herkennen van de mijne. Het heeft alles te maken met een snoertje dat zichzelf kleurde. Ja, dat gebeurde stomtoevallig, als echt buiten mijn bedoeling om kleurde de oplossing zich. We stappen even terug in de tijd dat ik nog bezig was met mijn laatste schilderwerk. Het is hier als eerste te zien.
    Daarop zie je veel blauw en rood, toch?

Rood

Kijk dit snoertje, dezelfde kleuren en nee, ik heb dat snoertje niet geschilderd. Dat deed het snoertje zelf. Het zit zo: Tijdens het schilderen luister ik altijd muziek en soms met oortjes in, omdat het verder in de kamer onrustig is. Zie je al hoe het snoertje tussen oor en phone losjes rondom mij hangt? In al zijn lossigheid dook het een keer zo in de verf. Plons!
    Zie je? Ik deed het niet, het snoertje koos er zelf voor. Het heeft nog smaak ook door van rood te snoepen. Even dacht ik: poep! Om snel daarna te denken: leuk!

Klodder
Want kijk nou zelf: met die ene lik zie ik in een oogopslag welk snoertje van mij is. Daarom pakte ik het volgende snoertje erbij en kleurde die. Dat deed ik dan weer wel zelf. Nu durft niemand nog een snoertje van mij te bietsen. Ik krijg bijna de neiging om meer te beschilderen; mijn kinderen, Marcel, och laat maar. Ik schaam me nog voor het kleuren van het stofzuigermondstuk. Ook dat deed ik niet zelf, dat deed mijn kast en weer rood!
    Al goed, natuurlijk baadde het mondstuk niet uit zichzelf in het rood. Een kwast kwam er evenmin aan te pas. Wel stofzuigde ik en bedacht dat het geen kwaad kon om mijn schilderkast van zijn plek te rollen en er onder te zuigen.

Besmeurd
Het kon wel kwaad. Het ging mis in een verfklodder, want ik zag een wiebelige pot verf over zijn deksel. Het viel en spatte kapot op de grond met flinke dotten rood tegen de muur, op de grond en aan mijn stofzuigermond. Over de laatste twee maakte ik me niet druk. Die waren schoon te krijgen of het droogt wel. De muur, die wordt niet meer wit. Ach wat, kast ervoor en onzichtbaar. Waar ik me nog wel druk om maak?
    Niemand stofzuigt meer voor me. Ik koor klinkt:
    ‘Wij durven niet aan te raken wat door jou voorzien is van een kleurtje.’