In elke hand hangt een zware bigshopper. Ik laat mijn auto achter me en loop door de brandgang recht op ons huis aan. Omdat mijn
boodschappenlijst een groot aantal zware en grote artikelen toonde, wist ik dat
de fietstassen XL niet toereikend zouden zijn. Die bigshoppers passen er in
ieder geval niet in.
Niet dat ik in de kofferbak van
mijn auto zoveel meer bigshoppers kan proppen; twee dus. Eigenlijk past een koffer niet
eens achterin. Weg met de benaming kofferbak, ik zeg boodschappenbak. Waarmee je
eigenlijk mijn hele auto inclusief hebt benoemd. Mijn rood monstertje is, sinds
autorijden mijn hobby niet meer is, niet meer dan een boodschappenkar. Ik kan
er iets meer in meenemen dan in een kruiwagen, alleen hoef ik ‘m niet zelf te duwen.
Stel dat men een elektrische kruiwagen bedenkt, dan kan het best zo eindigen dat
ik met alle plezier voor gek ga lopen achter die kruiwagen en de KIA verkoop
aan Celine. Zij blij, ik blij.
Haast?
Maar even hè, autorijden is mijn hobby niet meer en juist vandaag las ik
over behoorlijk wat uitgeschreven boetes op de A2. Pak ze, die snelheidsidioten!
Is de snelheidslimiet 80 km/u, rijdt iedereen 100; mogen we 100, rijdt iedereen 120; mogen we 130, rijden we 140. Wanneer is het genoeg? Waarom moet het altijd
sneller? Vroeger reden we met paard en wagen. Lekker mindful, alle hobbels in de
weg voelen, nu razen we als gekken aan alles voorbij, zelfs aan alle mooi. Zo jammer.
Haast is stom!
Generaliserend
Ik weet dat ik de boel weer
generaliseer. Dat is mijn specialiteit, ik ben zelfs nog lang niet klaar. Ik
hou me wel aan de maximumsnelheid, maar voel me dan zo’n suffe muts. Men rijdt
bijna tot op mijn bumper om me met knipperlichten te dwingen sneller te rijden.
Ze zouden me bijna betoeteren, maar gelukkig blijven de handen weg van de
claxon. Hoe kan het dat ik me schaam om het respecteren van de snelheidsregels?
Besef ik ineens: zoals het in
het verkeer is, zo leven we. Regels? Waar zij die voor?
Laat maar, tot zover mijn
irritatie over het tuig op de weg. Spreek ik mezelf toe: ‘let op je taalgebruik,’
en zoek een synoniem. Goed, schorriemorrie dat zijn ze!
Vogelflats
Verlaten we de actualiteit, terug naar mijn realiteit. Die waar ik de
regels nog weet te handhaven. Ik loop op huis aan met mijn boodschappen en zie één
van de kinderen aan tafel bezig zijn. Ik denk: please, please, please, kijk op!
Hij kijkt niet op en zal de deur niet voor me openen. Daarom kan ik niet zonder
moeite met alle gewichtigheid doorlopen, zo de keuken in.
Bereik ik de gesloten deur, zie
ik een flinke vogelsflats op de pas gezeemde ramen. Lekker dan! Dat wordt opnieuw
zemen na vrijwilligerwerk.
Kom ik later opnieuw richting huis aan en merk een verandering op. Even denken:
denk, denk, denk. Ik weet het, de vogelpoep is weg. Echt tof, één van mijn
kinderen heeft het licht gezien! Het voelt bijna als moederdag.
’s Avonds aan tafel klinkt mijn vraag:
‘Wie heeft de ramen zo mooi
gezeemd?’
‘Ik!’, roept Celine, ‘krijg ik
nu €10,-?’, en lacht zo hard dat ik bijna met een zeem haar tranen moet drogen.
‘Wat is hier zo lachwekkend?’
‘Je had papa’s gezicht moeten
zien toen jij vroeg wie de ramen heeft gezeemd. Zijn wenkbrauwen stegen tot
boven zijn haargrens en zijn ogen plopten zowat op zijn vork.’
‘Mam, het is gemakkelijker om
in de oerknal te geloven dan te geloven dat één van ons je ramen heeft gezeemd.
Ik weet niet eens hoe het moet,’ klinkt Benjamin.
‘Wie heeft het dan wel gedaan?’
‘De glazenwasser misschien?’
‘Hij zeemt alleen boven. Daar
betaal ik hem voor.’
‘Irene, weet je zeker dat jij
het niet zelf hebt gedaan? Laatst zag ik daar vogelpoep zitten en toen heb jij gezeemd.’
‘Klopt! Blijkbaar wil een pestvogel
me stangen en flatste opnieuw zijn behoefte tegen mijn raam. Alsof ik niets
beters te doen heb dan poetsen.’
‘Weet je het zeker?’
‘Zeg! Je mag echt denken dat ik
last heb van ontoerekeningsvatbaarheid, maar dement ben ik zeker niet. En
ondanks dyscalculie kan ik echt tellen dat dit de tweede vogelflats is die mijn
raam ontsierde. Iemand heeft het weggehaald en ik was het niet! Wie dus wel?’
‘Dan zal het de buurvrouw wel
zijn. Het kan toch dat zij bij het zemen dacht: ik haal die troep bij Irene gelijk
maar even weg.’
‘Dat moet dan wel.’ Ik pak mijn
phone om de buuf te interviewen.
Ontgoogeld
Ben ik bijna uitgetypt, gaat de deurbel! Ik loop naar de voordeur.
Het is Stefan de glazenwasser. Dus
toch. Ik wilde zo graag geloven dat één van mijn kinderen… laat ook maar. Het
voelt of een kletsnatte spons boven mijn hoofd wordt uitgewrongen.