zondag 5 mei 2019

Wandelmaatje


Bij het voelen van de trilling aan zijn pols trek ik direct mijn arm uit die van hem.
    ‘Gaat dit de hele dag zo?’
    ‘Ja.’
    ‘Daar wordt je toch niet goed van? En dat bij elke mailtje, belletje, appje en…’
    ‘Toevallig zegt mijn horloge dat ik heel goed bezig ben.’
    ‘Serieus? Jij hebt toch niet nodig dat je horloge dat zegt? Ik zeg het zo vaak! Eigenlijk ben jij helemaal niet goed bezig, je bent ge-wel-dig bezig op je werk en als paps.’
    ‘En als echtgenoot?’
    ‘Dat kan natuurlijk altijd beter. Maar vraag het je smartwatch, zij weet het vast beter. Wat weet ze eigenlijk nog meer van jou? Is het eigenlijk een hij of zij?’
    ‘Wie?’
    ‘Dat ding om je pols, wat voor stem komt er uit?’
    ‘Als jij belt is het een vrouwenstem, als Hans belt een mannenstem.’
    ‘Suffie! Jij krijgt te horen dat je goed bezig bent. Wat voor stem zegt dat? Oh wacht, het is natuurlijk onzijdig. Heeft geen mannelijke noch vrouwelijke uiterlijke kenmerken. Het is een het!’ Zonder dat manlief verder iets zegt klets ik verder, wandelen we verder.

Slapende gesprekspartner
Dat heb ik wel vaker. Gesprekken met Marcel, waarin hij eigenlijk niets zegt en ik werkelijk tot waanzinnige inzichten kom. Zo wil ik nog wel eens voor het slapen gaan de dag bespreken, evalueren of herbeleven. Van zijn kant van het bed duurt het gesprek nooit zo lang en volgt vrij snel het moment dat zijn reactie helemaal achterwege blijft. Gelukkig ken ik hem zo goed, dat ik weet wat hij zou zeggen en antwoord dan met een zwaardere stem (alsof hij het is) mijn eigen antwoord. Soms reageert meneer nog net met:
    ‘Ik hoor het al. Je hebt mij niet meer nodig. Klets gezellig verder dan ga ik vast slapen.’ Drie tellen later is ie vertrokken en praat ik nog wat verder in zijn geest. Daarbij kom ik tot inzichten waar ik nooit voor heb gestudeerd.

Spierpijn
Als om me weer terug te halen bij onze wandeling voel ik opnieuw gebuzzz aan meneers pols.
    ‘Waar bemoeit ze zich nu weer mee?’
    ‘Ze zegt: goed tempo, hou dit vol.’
    ‘Goed tempo? Echt niet, ik loop mijn benen onder mijn lijf vandaan om jou bij te houden.’
    ‘Zo snel loop ik toch niet?’
    ‘Snel gaan we zeker niet, maar om in jouw ritme te lopen, moet ik enorme stappen zetten. Doe ik dat niet, dan lopen we zo uit de maat en voelt het niet fijn om aan je arm te lopen. Daarom probeer ik jouw maat voetstappen te zetten, maar het enige wat ik krijg is spierpijn op plekken waarvan ik niet wist dat ik daar spierpijn kan hebben.’
    ‘Waar dan?’
    You want details? Hier!’ Ik wijs naar de binnenkant van mijn bovenbenen. Alleen na een ochtend fitness kon ik die spieren vroeger wel eens voelen. Voor de rest is het nutteloze informatie.

Ongelijkheid
Voor de derde keer trilt Marcels pols. Ik laat hem definitief los.
    ‘Wil ik het weten?’
    ‘Het zegt dat mijn stappen vrij klein zijn en dat het vast en zeker komt omdat jij meeloopt.’
    ‘Wauw, dat ding weet gewoon dat ik bij je ben? Dit wordt wel heel eng.’
    ‘Geen zorgen, zij weet werkelijk alles van mij. Mijn afspraken, mijn berichten en…’
    ‘Jouw stappen! Vertel eens, hoe ver ben je?’
    ‘Ik zit op 7286.’
    ‘Ik tel 9373. Ik haal ruim 10.000 voordat we thuis zijn. Jij moet dan nog maar even een extra rondje lopen hè?’

Daarmee ontdek ik één voordeel van klein zijn. Met mijn korte beentjes zet ik natuurlijk kleinere en dus meer stappen dan manlief tijdens dezelfde wandeling.
    ‘Dus volgens jou moet ik nog een stuk verder wandelen?’
    ‘Of kleinere stappen nemen.’ Wat hij direct doet. ‘Volgens mij ziet het er niet uit, jij met je kleinere stappen.’
    ‘Dat boeit mij natuurlijk helemaal niet.’

Verdwaald
Mij boeit het zeker wel. Het ziet er grappig uit om meneer zulke kleine stappen te zien zetten en de teller sneller op te zien lopen. Ik let totaal niet meer op de route tot we onszelf op een onbekend plek terug vinden. Zo kan het lopen.
    Marcel hoef ik niet te raadplegen. Zijn richtingsgevoel is slecht. Ik vertrouw mij beter. Ik bedoel maar; hij navigeert dagelijks van zijn werk naar huis.
    ‘Jij weet toch wel waar we zijn?’
    ‘Nee, schatje, ik heb geen idee. Maar jouw geweldige steun en toeverlaat kan ons vast en zeker naar huis navigeren.’ Ik steek mijn handen in mijn zak, krijg het een beetje koud. ‘Zo kan ik mijn handen warm houden terwijl jij bij elke tril even snel kan kijken waar we heen moeten.’
    ‘Oh ja, natuurlijk!’, trots schuift hij zijn horloge van onder zijn jas. ‘Uhm...’
    ‘Wat voor praatjes heeft het ding nu weer?’