Bij het voelen van de trilling aan zijn pols trek ik direct mijn arm uit
die van hem.
‘Gaat dit de hele dag zo?’
‘Ja.’
‘Daar wordt je toch niet goed
van? En dat bij elke mailtje, belletje, appje en…’
‘Toevallig zegt mijn horloge dat
ik heel goed bezig ben.’
‘Serieus? Jij hebt toch niet
nodig dat je horloge dat zegt? Ik zeg het zo vaak! Eigenlijk ben jij helemaal
niet goed bezig, je bent ge-wel-dig bezig op je werk en als paps.’
‘En als echtgenoot?’
‘Dat kan natuurlijk altijd
beter. Maar vraag het je smartwatch, zij weet het vast beter. Wat weet ze eigenlijk
nog meer van jou? Is het eigenlijk een hij of zij?’
‘Wie?’
‘Dat ding om je pols, wat voor
stem komt er uit?’
‘Als jij belt is het een
vrouwenstem, als Hans belt een mannenstem.’
‘Suffie! Jij krijgt te horen
dat je goed bezig bent. Wat voor stem zegt dat? Oh wacht, het is natuurlijk
onzijdig. Heeft geen mannelijke noch vrouwelijke uiterlijke kenmerken. Het is
een het!’ Zonder dat manlief verder iets zegt klets ik verder,
wandelen we verder.
Slapende gesprekspartner
Dat heb ik wel vaker. Gesprekken met Marcel, waarin hij eigenlijk niets
zegt en ik werkelijk tot waanzinnige inzichten kom. Zo wil ik nog wel eens
voor het slapen gaan de dag bespreken, evalueren of herbeleven. Van zijn kant
van het bed duurt het gesprek nooit zo lang en volgt vrij snel het moment dat zijn
reactie helemaal achterwege blijft. Gelukkig ken ik hem zo goed, dat ik weet
wat hij zou zeggen en antwoord dan met een zwaardere stem (alsof hij het is)
mijn eigen antwoord. Soms reageert meneer nog net met:
‘Ik hoor het al. Je hebt mij
niet meer nodig. Klets gezellig verder dan ga ik vast slapen.’ Drie tellen later
is ie vertrokken en praat ik nog wat verder in zijn geest. Daarbij kom ik tot
inzichten waar ik nooit voor heb gestudeerd.
Spierpijn
Als om me weer terug te halen bij onze wandeling voel ik opnieuw gebuzzz
aan meneers pols.
‘Waar bemoeit ze zich nu weer mee?’
‘Ze zegt: goed tempo, hou dit
vol.’
‘Goed tempo? Echt niet, ik loop
mijn benen onder mijn lijf vandaan om jou bij te houden.’
‘Zo snel loop ik toch niet?’
‘Snel gaan we zeker niet, maar om
in jouw ritme te lopen, moet ik enorme stappen zetten. Doe ik dat niet, dan
lopen we zo uit de maat en voelt het niet fijn om aan je arm te lopen. Daarom probeer
ik jouw maat voetstappen te zetten, maar het enige wat ik krijg is spierpijn op
plekken waarvan ik niet wist dat ik daar spierpijn kan hebben.’
‘Waar dan?’
‘You want details? Hier!’ Ik wijs naar de binnenkant van mijn bovenbenen.
Alleen na een ochtend fitness kon ik die spieren vroeger wel eens voelen. Voor
de rest is het nutteloze informatie.
Ongelijkheid
Voor de derde keer trilt Marcels pols. Ik laat hem definitief los.
‘Wil ik het weten?’
‘Het zegt dat mijn stappen vrij
klein zijn en dat het vast en zeker komt omdat jij meeloopt.’
‘Wauw, dat ding weet gewoon dat
ik bij je ben? Dit wordt wel heel eng.’
‘Geen zorgen, zij weet
werkelijk alles van mij. Mijn afspraken, mijn berichten en…’
‘Jouw
stappen! Vertel eens, hoe ver ben je?’
‘Ik zit op 7286.’
‘Ik tel 9373. Ik haal ruim 10.000
voordat we thuis zijn. Jij moet dan nog maar even een extra rondje lopen hè?’
Daarmee ontdek ik één voordeel van klein zijn. Met mijn korte beentjes
zet ik natuurlijk kleinere en dus meer stappen dan manlief tijdens dezelfde
wandeling.
‘Dus volgens jou moet ik nog
een stuk verder wandelen?’
‘Of kleinere stappen nemen.’ Wat
hij direct doet. ‘Volgens mij ziet het er niet uit, jij met je kleinere
stappen.’
‘Dat boeit mij natuurlijk
helemaal niet.’
Verdwaald
Mij boeit het zeker wel. Het ziet er grappig uit om meneer zulke kleine
stappen te zien zetten en de teller sneller op te zien lopen. Ik let totaal
niet meer op de route tot we onszelf op een onbekend plek terug vinden. Zo kan het
lopen.
Marcel hoef ik niet te
raadplegen. Zijn richtingsgevoel is slecht. Ik vertrouw mij beter. Ik bedoel maar; hij
navigeert dagelijks van zijn werk naar huis.
‘Jij weet toch wel waar we zijn?’
‘Nee, schatje, ik heb geen
idee. Maar jouw geweldige steun en toeverlaat kan ons vast en zeker naar huis
navigeren.’ Ik steek mijn handen in mijn zak, krijg het een beetje koud. ‘Zo
kan ik mijn handen warm houden terwijl jij bij elke tril even snel kan kijken
waar we heen moeten.’
‘Oh ja, natuurlijk!’, trots schuift
hij zijn horloge van onder zijn jas. ‘Uhm...’
‘Wat voor praatjes heeft het
ding nu weer?’