Het ontbijt amper achter de kiezen, loopt mijn man van tafel. Hij gaat naar de hal
en pakt zijn jas. Vervolgens stapt hij de kamer weer binnen.
Het is elke ochtend hetzelfde
riedeltje. Sleur? Ja! I love it!
Hij zal daarbij nooit vergeten
om zijn ene kind een zoen te geven, dan de andere een kus en last, but vooral not least eindigt hij bij mij. Onder het motto: safe the best for last, krijg ik de
laatste kus. De kinderen hebben wel eens jaloers gevraagd waarom dat zo is.
‘Gewoon omdat!’, was het
antwoord.
Na alle zoenen, grist hij zijn
lunchzakje van tafel, loopt naar de hal om daar zijn koffer te pakken en onderweg
naar de voordeur rommelt hij in zijn jaszak, zoekend naar zijn autosleutels. Met
een laatste
‘Aju!’ knalt de deur dicht en weg is hij. Als eerste.
Afgelopen donderdag ging het net even anders. Hij vond namelijk zijn
sleutels niet in zijn jaszak. Het rammelde enorm in zijn zak, maar geen sleutels. Wat er dan wel allemaal in zijn jas bewaard wordt? Meneer
de directeur heeft gewoon schroeven, bouten, moeren en ander ijzerwaar in zijn pocket.
Dat heeft toch elke directeur
in zijn zak?
Hij vond zijn sleutels aan het daarvoor bestemde rekje, maar in plaats
van te vertrekken, draaide hij zich om, zocht wat uit in zijn hand en liep naar
onze zoon die net opstond van tafel om zijn schoenen aan te doen. Hij moest, net als zijn vader, zodadelijk de deur uit.
‘Hier, voor jou Benjamin!’
We wisten allemaal wat er ook nog uit
de zak van papa kwam, namelijk geld! Kleingeld! Benjamin keek er blij naar. Een
kinderhand is zo gevuld. Dat zag ik nu maar weer.
Met zijn kostbare centje… oh, sorry,dat mag ik niet meer zeggen nu hij
dertien is en zijn zus zestien.
Overnieuw: met de kostbare vijftig cent munt in zijn hand loopt Benjamin achter
zijn vader aan. Draait zich plotseling om, net als zijn vader even eerder. Wat
dat betreft is de ouwe werkelijk het voorbeeld van ons jonkie. Hij stond daar
met dat muntje in zijn hand, keek er naar en draaide het om en om.
‘Mama, vindt jij een vijftig
cent muntje ook zo lekker in de hand
liggen?’
Terwijl hij dit zo zei, viel mij ineens in, dat deze jongen naast het
vele Van Valen-bloed, toch ook zeker wat Van Hoof(mijn meisjesnaam)-bloed in zijn
aderen heeft stromen. Waar deze jongen enorm op zijn vader lijkt en nogal wat
trekken van hem overneemt, is daar één ding dat echt bewijst dat hij mijn zoon
is: hij is akelig goed in het draaiend houden van de economie.
Stond ie daar met zijn vraag of ik een vijftig cent muntje zo lekker
in de hand vind liggen. Marcel was nog net niet weg en had de uitspraak mee
gekregen. Ik wist dat ik vanuit zijn hoek een scherpe reactie kon verwachten, maar
was hem net te snel af:
‘Ik vind alle geld heerlijk in
de hand liggen.’ Voldaan om mijn snelle, bijdehante antwoord - ik kan dit
stoort dingen maar beter van mezelf zeggen - leunde ik achterover.
Stak mijn man
toch net nog even zijn hoofd om de hoek.
‘Het geld ligt vooral heel erg
kort in die hand.’