Maandag was het weer crosstraintijd, maar eigenlijk zag ik
het niet zitten. Ik was al moe voordat ik er aan begon. Hierop opperde Marcel het idee om te gaan
fietsen en dan niet als een stelletje zondagsrijder, nee, er flink tegenaan. Lekker
buiten, gezellig samen… Dat lonkt.
We gaan fietsen. Eens zien hoe het staat met de wederzijdse conditie.
Zeker nu ik merk dat mijn conditie niet meer is wat ie geweest is.
Zoiets zei ik ook ooit eens over een rok. Terwijl ik voor de
spiegel stond en zag dat de kleur vervaagd was en het model wat uitgelubberd, zei
ik: “Het rokje is niet meer wat het geweest is.” Merkte Marcel droog op: “Is het
een bloesje geworden dan?” Wie weet had het nog leuk gestaan als hemdje zonder
bandjes. Had ik eigenlijk best even kunnen proberen. Nu ja, het rokje is
fietsen, eh foetsie.
Wij gaan fietsen.
Ik ben verbaasd hoe vlot Marcel van start gaat en vermoed
dat er met zijn conditie niets mis is. Dit wordt waarschijnlijk een afgang voor
mij. Hij zette hoog in, dat is duidelijk, maar ik doe voorlopig wel even mee.
Het kan natuurlijk ook angst zijn dat ik hem er uit zal
rijden en zo voelde hij een drang om zich te bewijzen. Tja, wat moet hij nou
bewijzen? Ik hou toch wel van hem.
We fietsen behoorlijk gestaag met zo’n 22 km/uur, tegen
normaal 16-18 km/uur omdat de kids er bij zijn. Gaande weg krijg ik de smaak te
pakken en hou het vol, waar ik merk dat Marcel toch wel wat schuin achter mij
raakt.
Daar kwam een smoesje:
Ik zou de binnenbocht nemen. Welke binnenbocht? We hebben
het over een paar wegversmallingen, waarbij aan de ene kant van het paaltje de
auto rijdt en aan de andere kant de fietser, dat is dus eigenlijk eerder nog de
buitenbocht. Want vergeet niet, ik fiets links van Marcel. Ik rij dus over het auto-deel
en hij op het fietspad. Wat een onzin, de “binnenbocht”, terwijl we een groot
rondje reden die rechtsom ging. Wie neemt dan binnenbochten?
Sowieso moesten we soms vanwege auto’s achter elkaar en wie
ging dan achter wie? Wie moest steeds
remmen en weer optrekken?
Toen begon meneer te zoeken naar de weg van de minste weerstand: hij zoekt bij alles wat hij doet de weg van de
minste weerstand.
Terwijl jij nu verder leest, moet ik even iets
gaan checken in de schuur. Eens zien in welke versnellingen meneer fietst. Ik
ben zo terug en fluit ondertussen een liedje, lees jij maar verder…
Ben ik weer: ik dacht het wel. Meneer heeft zijn versnelling
rechts in zijn 2 en links in zijn 5, de 10e versnelling van de 24.
Ik ga voor de weg met de meeste weerstand: ik wil verbranden, dus versnelling hoog. Rechts in zijn 6 en links in zijn 3, dat
is de 18e versnelling van de 24. Hallo? Wie heeft het hier het zwaarst?
Volgende smoes: mijn banden zouden harder zijn… Hoe
bedenkt hij het?
Nog een weerstandsvoorbeeld: Zie je al voor je hoe die man zowat
over het stuur hangt zodat de wind over hem heen kan, waar ik me zo breed
mogelijk maak, goed rechtop zit en lekker frisse wind vang? Wie levert hier weer de beste prestatie?
Zo bedacht ik, zitten hier Kwebbel en Lui op de fiets. Ik
ben Kwebbel die de 45 minuten ook nog eens vol kletst, waar meneer vooral maar zijn best
doet om de tocht zo makkelijk mogelijk te maken: Lui dus!
Ik zal maar niet vertellen dat die lieverd van mij, die eigenlijk
niets mag verbranden zei: “Rij jij maar vast vooruit.” Dit omdat ik me inhield
om bij hem te blijven.
Eén ding is duidelijk: de volgende keer neem ík de binnenbochten,
trotseer ik alle tegenwind en elke regenbui en ga ik alleen…
Crosstrainen. Een wedstrijdje tegen mezelf.