zaterdag 21 maart 2020

Opblaaspop


Het bos, daar moest ik vandaag zijn! Daar wil ik altijd zijn. Marcel ging mee met mij als routeplanner. We wandelden eindelijk een hoek van het bos in, waar ik nooit in mijn eentje kom.
    ‘Wacht even,’ zei ik en pakte mijn man bij zijn arm om hem staande te houden.
    ‘Wat is er?’
    ‘Mijn voelsprieten moeten zich oriënteren, ik weet even de route niet.’
    ‘Ik dacht dat jij dit bos zo goed kende.’
    ‘Absoluut, alleen het gedeelte aan deze kant van het fietspad ken ik niet uit mijn duimpje. Ik wandel hier nooit.’
    ‘Wat is hier mis dan? Ik verwacht jou juist hier.’
    ‘Waarom?’
    ‘Het is hier stil.’
    ‘Precies, dat is het.’
    ‘Hou jij ineens niet meer van stil?’
    ‘Het is hier te stil. Kijk eens om je heen, wat zie je?’ Manlief draaide zich rond en probeerde me te doorzien.
    ‘Ik zie bomen, struiken en… hé wat is dat voor rare modderberg?’
    ‘Dat is een broeihoop voor slangen.’ Ik voelde me trots, want eindelijk wist ik iets beter dan mijn lief. Tot hij het bordje opmerkte dat er vlakbij stond.

Afgelegen
    ‘Even terug naar waarom jij juist dit stukje sereen stille bos niet op je netvlies hebt. Vertel?’
    ‘De stilte is te stil.’
    ‘Werkelijk, Irene, wat is dit? Jij bent echt de weg kwijt.’
    ‘Ik ben geen enkele weg kwijt, we gaan links!’, waarbij ik naar rechts wijs. Dat is mijn manier van routeplannen. Omdat mijn hersenen in spraak links en rechts verwarren, wijs ik non-verbaal aan wat ik bedoel. Marcel weet dat het laatste leidend is over mijn woorden en gaat de andere links. ‘Waar hadden we het over?’
    ‘Dat jij werkelijk een heel moeilijk mens bent. Thuis kan het niet stil genoeg zijn, hier in het bos is het te stil.’
    ‘Oh ja, you want explanation? Hier komt ie: het is hier zo stil, dat als iemand mij hier iets aandoet niemand het in de gaten heeft. In de rest van het bos is meer leven, dat voelt veiliger.’

Boom
Een stukje op de goede weg, wijst Marcel recht vooruit. Rechtdoor is altijd de gemakkelijkste weg.
    ‘Dat bankje daar verderop is echt een bankje voor ons.’
    ‘Dat bankje dat bezet is? Inderdaad, dat is een zalig plekje. Lekker rustig en genieten als de zon schijnt als vandaag. Doe mij die plek.’
    ‘Net was het hier nog te stil.’
    ‘Ik zou het zo doen, met jou erbij, dan ben ik toch veilig?’
    ‘We onthouden dat plekje gewoon.’ In de stilte die vervolgens viel, gingen mijn gedachten hun eigen wijze. Ik heb er gewoon echt last van dat ik vrouw ben. Ik lucht mijn hart maar meteen.
    ‘Misschien zou ik toch, hoe blij ik ben met mijn vrouw-zijn, liever man zijn.’
    ‘Waarom dat?’
    ‘Dan voel ik me veiliger. Jullie mannen hebben geen idee hoe bevoorrecht jullie zijn op dat vlak of hoe kwetsbaar ik me als vrouw kan voelen. Daarbij hè, in de Bijbel las ik laatst teksten waarvan de tranen me over de wangen stroomden. Vrouwen werden als vergelijking gebruikt voor het kwaad. Leuk hoor, vrouw zijn. Mijn troost is deze: de bijbel is geschreven in een door mannen gedomineerde tijd. Alles was voor en door mannen geschreven en welke vergelijkingen werken voor mannen het best? Ja hoor, die met vrouwen. Dat is wat mij betreft gewoon zielig. In dit alles heb ik het nog niet eens gehad over plassen tegen…’

Opblaaspop
    ‘Ja, ik weet het. Die boom lijkt je wel wat hè? Weet je wat jij gewoon nodig hebt?’
    ‘Nou, vertel.’ Ik was een-en-al nieuwsgierigheid naar de komende wijsheid van manlief.
    ‘Jij hebt een pop nodig.’
    ‘Wat? Een pop? Wat voor pop?’
    ‘Zo’n opblaaspop.’
    ‘Ho, wacht! Ik heb jou toch?’
    ‘Ja, maar niet altijd hè?’
    ‘Marcel, echt! Waar wil jij heen? Ik denk nu dat niet ik, maar jij de weg kwijt bent.’
    ‘Zonder jou sowieso. Ik bedoel een opblaaspop, maar niet voor het doeleinde waar jij aan denkt.’
    ‘Ik voel me nog niet opgelucht. Moet het een mannelijke zijn?’
    ‘Ja, tenminste een die de bouw van een man heeft. Die neem je mee als je hierheen gaat.’
    ‘En niet in zijn blootje hè? Ik denk dat ik je begin te begrijpen: hij moet zeker een broek en jas aan. Oh, mag hij dan in ieder geval op jou lijken? Noem ik ‘m Marcellus.’
     ‘Goeie! Ik zie je al lopen met die pop. De armen zwiepen wat mee, de benen bungelen er achteraan. Komt daar een tegenligger…’
    ‘Een tegenwandelaar. Als het maar geen politieagent is.’
    ‘Vraagt ie: wat gaat u doen mevrouwtje?’
    ‘Dan zeg ik gewoon op mijn dit-ben-iks, alsof iedereen met een sekspop onder de arm in het bos loopt: ik ben op weg naar een heel stil plekje.’
    ‘Vraagt die agent: met die pop?’
    ‘Natuurlijk, dat is mijn bodyguard.’