Het verbaast me iedere ochtend hoe fit en fruitig Celine aan de ontbijttafel
verschijnt. Ik ben er gewoonweg jaloers op. Of toch niet? Kijk, ik ben jaloers
op het feit dat als het meiske wakker is, ze echt AAN staat. Na het openen van
haar ogen, staat ze op en tada, wakker! Ze kleedt zich aan, zorgt voor een
leuke coupe op haar kop en staat binnen een kwartier beneden. Die snelheid kan
ik niet evenaren. Haar energie om 07.02 uur stemt me jaloers! Ik wil ook zo alive zijn om die tijd.
Uitersten
De afgunst stopt op het moment dat manlief de deur uit is. Ja echt, bij
het dichtslaan van de voordeur opent Celine haar bekkie. Kwebbel, de vriendin van
Kabouter Plop, is er niets bij. Dat is waar mijn jaloezie ophoudt. Een rustiger
begin voelt heerlijk. Daar past Benjamin beter bij me. Als hij de kamer in komt
en aanschuift, mompelt hij iets wat lijkt op ‘hallo’, neemt plaats aan tafel en
eet in stilte.
Wat dit alles betreft past onze
kinderen één woord: uitersten.
Dat was een paar weken geleden enorm herkenbaar. Op tafel stond een
potje gelige vloeistof. Iemand, ik gun deze persoon zijn anonimiteit, moest
naast een bloedtest ook een urineonderzoek. Nu hebben wij een vrij grote eettafel,
daarop valt een potje urine toch niet op? Gelukkig bewees Benjamin dat; hij zag
het potje gewoonweg niet staan en genoot van zijn ontbijt.
Vervolgens liep Celine de trap
af, opende de huiskamerdeur en stapte vrolijk binnen. Ineens zag ze het potje op
tafel en keek alsof de plasemmer uit onze tent op tafel stond – dat is een
joekel! Daar wil ik never nooit niet mee gezien worden, weet je nog?
Afstandelijk
Ze stapte minder enthousiast dan ik van haar gewend ben de kamer in, duwde
zichzelf tegen de salontafel, schuifelde naar het laatste stukje van de hoekbank,
duwde zich tegen de kast om eenmaal bij haar stoel te gaan zitten. Ze liep die
route, want wilde zo ver mogelijk van het potje vandaan blijven. Al die tijd leek
haar blik vastgezet op het potje.
‘Wat is dat?, wees ze met haar linkerhand
vlak onder haar borst en de wijsvinger op het potje gericht.
‘Dat is een potje met urine.’
‘Van wie is dat?’
‘Tja, dat fluister ik je wel
toe, de blog lezers mogen het niet weten.’
‘Waarom staat het hier?’
‘Omdat iemand het naar de
huisarts moet brengen. Wie denk je?’
‘Gelukkig jij, ik zou daar
nooit mee over straat durven. Hoe neem je zoiets mee?’
‘In mijn hand. Dan loop ik de
hele weg naar de Molenzoom met gestrekte arm, want ik hou dat potje ook graag
ver van me af en maar roepen: “Is niet mijn urine, ik ben geen zeikerd!”’
‘Serieus mama, hoe neem je dit
mee?’
‘In mijn fietstas natuurlijk en
daarna leg ik daar de verse groenten voor het avondeten in.’
‘Ik ga vanavond bij omi eten!’
Privéaangelegenheid
Feit was dat het potje echt van A naar B moest en graag zonder heel
Houten als getuige. Het potje was gecheckt op lekdichtheid en de fietstas was een
perfect vervoermiddel, bleef de route tussen fietstas en balie van de
doktersassistente een obstakel. Daar tel ik (gokje) 56 stappen. Daarom zocht ik
toch maar even een tasje, een niet zo groot tasje, valt namelijk niet op, toch?
Daar ging ik, op weg naar de huisartspraktijk.
Aan de balie diepte ik het potje uit het tasje, vulde een formuliertje in en
leverde het in. Nee over de uitslag wordt niet gecorrespondeerd. Wel ging ik
naar de Appie, want maandagochtend is boodschaptime! Was ik amper door het poortje, kwam Ton op me af:
‘Waar is je zonnebril?’
‘Hoezo? Zo’n zonnetje ben jij
nou ook weer niet op de maandag’, lachte ik hard.
‘Dit gaat niet om mij, maar om dat
tasje,’ hij wees in mijn karretje, ‘dat tasje verblindt me.’ Ik keek hem vervolgens
aan of er sinaasappelsap uit zijn oren liep.
‘Dat is toch een prachtig
tasje? Kijk nou toch.’ Ik hield het tasje voor zijn neus.
‘Doe weg dat tasje, je
verblindt alle klanten. Waarom heb je die trouwens mee?’
‘Geloof me, je wilt nog liever
dat ik hier iedereen verblind, dan dat ik jou vertel wat hier in zat.’
‘Oh, nu word ik nieuwsgierig!’
‘Hoeft niet, lees mijn blog
maar. Want dit wordt onderhand blogwaardig.’
Bling bling
Na de AH evalueerde ik het weekend bij de Sterpoelier. Eén keer raden
waar hij over begon.
‘Wat heb jij een opvallend
tasje bij je?’
‘Begin jij nu ook al?’
‘Hij is wel erg bling bling hoor.’
Waarop ik het tasje extra in de lucht wapperde en René zijn handen voor ogen
sloeg.
‘Tja, ik dacht maar zo, als ik
niet meer opval, dan toch in ieder geval mijn tasje!’