zaterdag 12 mei 2018

Niezen


Niezen, het lijkt zoiets alledaags. Doet iedereen wel eens, toch?
    Voor mij is het iets waarvoor ik elke keer mijn lijf op scherp moet zetten. Hoe nie(t)snuttig ook, ik moet er rekening mee houden. Iets met hooikoorts en andere allergietuig.

Iemand vertelde me dat men daar na 30 jaar overheen gegroeid is. Wat mij aan het rekenen zette: mijn eerste hooikoortsaanval was tijdens een fietstocht toen ik in Veghel woonde. Ik was ongeveer 12 en ben nu 46. Het is tijd dat ik over alle lentegerelateerde niesbuien heen groei.
    ‘Hatsjoe!’

Ik moet toegeven dat mijn hooikoorts inderdaad af is genomen in heftigheid. Af en toe heb ik een nies-dag, soms vergezeld van jeukende traanoogjes, maar toch vooral die snotterneus. Het is niet meer zoals in de beginjaren. Dan hoefde ik maar in de buurt van een doorgeschoten grasspriet te komen en de bulten stonden op mijn benen. Bloeiende vlier, moest mijn tuin uit of ik moest verkiezen om met een tissuedoos onder de neus buiten te leven.

Die heftigheid is uit mijn leven verdwenen; de herinneringen aan mijn zoektocht naar een goed middel niet. Wat een avonturen, beginnend met Pollinosan (een homeopathisch goedje van Dr. Vogel). Het haalde niets uit bij mijn overlopende neus. Van alles werd getest om jaren later het perfectste middel te vinden op een hoogst onverwachte plek.

Ik kampeerde met mijn lief in Epen (Zuid-Limburg) en kreeg enorme niesbuien en huilde tranen met tuiten. Mijn neus gunde me amper ademruimte. Zo zielig allemaal.
    Thuis was het nooit zo erg als in het Heuvelland. We wisten niet hoe snel we de Oosterberg af moest wandelen, waarbij de helling omlaag een goede hulp was om sneller bij de SPAR te belanden en te zoeken naar het sterkst bestaande middel. We vonden iets, kochten het, ik gebruikte het en langzaam liepen we de helling weer omhoog om onderweg te ontdekken dat de allergie afzakte. Wat een verademing!
    Het spijt me, ik weet de naam van het middel niet meer, hoewel het heel lang deel uitmaakte van mijn standaard medicijnuitrusting.

Het middel moest namelijk het huis uit vanwege de komst van de ziekte van Ménière. Wat volgde op de diagnose was een briefje onder mijn neus, met daarop de naam van een middel tegen duizelingen. Tegelijkertijd klonk:
    ‘U moet stoppen met het middel tegen hooikoorts. Er is een ernstige wisselwerking tussen beide middelen. Het heeft alles te maken met een histamine-houdend middel tegenover een antihistamine-bevattend medicijn. Klinkt inderdaad als een relatie die snel in oorlog zal verkeren. En dat in mijn lijf? No way!
    De keus was makkelijk gemaakt: liever niezen dan die vreselijk lamleggende duizelingen.

Om een paar jaar later te horen:
    ‘U heeft slijtage aan uw sleutelbenen.’
    ‘Vandaar dat onder andere niezen zo pijnlijk is!’ Ik doe het er maar weer mee met een lach en een traan. Die traan zit ‘m in opspelende hooikoorts, dat begrijp je natuurlijk. Als dat het enige was, hoorde je me niet klagen. Maar zo’n nies!
    Die gaat gepaard met plotselinge druk in de borstkas, druk op de ribben en jawel de sleutelbenen. Kort en krachtig zet het de hele boel heftig op scherp:
    ‘Hatsjoe, auw!’ Klonk altijd.

Daarom zocht ik een manier om het niezen zo aangenaam mogelijk te maken. Alles om de druk en bijkomende pijnscheuten te verlagen. Het is mogelijk door een Typisch Irene nies. Alle remmen los, laat maar gaan, alles open, behalve de ogen. Meestal weet ik de volume te reguleren.

Maar vorige week! Oh boy! Die nies voelde zo heftig, ik wachtte een aardverschuiving af, hoewel een autoverschuiving waarschijnlijker leek.
    Totaal uit het niets, met Celine naast me in mijn rood monstertje, krabbelde een nies in mijn neus omhoog. Ik besefte dat het problemen zou geven, want ik knabbelde op een kauwgompie. Hoe laat je alle remmen los met iets in de mond, zonder dat het tegen de voorruit gelanceerd wordt? Mijn handen had ik aan stuur en versnellingspook. Loslaten was geen optie. Vooral omdat het zo onverwacht kwam. De nies was voorbij voor ik het besefte. Gelukkig zonder pijn en met kauwgom nog in mijn mond, maar met een meiske dat zich de autogordel bijna los schrok.
    ‘Mama! Wat was dat?’
    ‘Een nies.’
    ‘Die klonk werkelijk angstaanjagend hard.’
    ‘In mijn kleine auto klinkt alles hard. We zijn in ieder geval wakker hè?!’
    ‘Het lijkt er meer op dat je iemand weg wilde jagen?’
    ‘Nou, eigenlijk wilde ik een vreselijke gedachte wegjagen.’
    ‘Welke gedachte dan?’
    ‘Dat weet ik ineens niet meer…’, even kijk ik dochterlief lacherig aan, ‘ik heb ‘m net weg geniesd.’
    ‘Het heeft gewerkt! Je nieste de auto een meter voorruit, maar bent de negatieve gedachte kwijt. Niezen rocks! Je hebt de oplossing bedacht voor probleemgedachten!’
    ‘Laat ik maar gelijk… hatsjoe!’, klinkt nog eens hard uit mijn strot. ‘Wat wilde ik nou doen?’