Vorige week schreef ik (en citeer moi):
“Vakantie. Heerlijk! Een hele vakantie niet afwassen en strijken…”
Over strijken heb ik het gehad,
de afwas moet gedaan.
In tente van Valen klinkt steevast: ik kook dus jij doet de afwas. Een
uitspraak die ik in huize van Valen niet durf uit te spreken. Niet dat ik het
thuis anders zie, maar omdat het thuis moet volgens moeders regels. Het moet
goed!
Niet dat Marcel het niet goed kan.
Zeker wel. Hij is goed. Goed in het niet goed doen, zodat ik het de volgende
keer wel weer zelf doe. Na ruim 24 jaar samen weet ik niet of hij het expres
niet goed doet of het gewoon echt niet kan? Of hij bedot mij of ik ben de enige
specialist.
Op de camping is alles ineens anders. Daar klinkt vanaf de eerste avond
luid en duidelijk: ik kook dus jij doet de afwas. Voor discussie geef ik geen
ruimte, want ik heb mijn beentjes al hoog en mijn neus in een tijdschrift.
Wat jij (misschien) niet weet, is dat we elk jaar een paar oefenweekenden
hebben in het Zuid Limburgse Heuvelland. Daar is een perfect oefenterrein met
de naam Camping Oosterberg. Noem het de trainingskamp vóór Frankrijk: kapotte
zaken worden hersteld, toiletpapier bijgevuld, verloren bestek aangevuld en
moertjes, schroefjes of boutjes vervangen. Alles ter voorbereiding op het echte
werk in Frankrijk.
Daar zitten we dan na ons eerste avondmaaltje klaar om uit te buiken. Ik
kijk mijn tafelgenoten triomfantelijk aan.
‘Ik hoef lekker niet af te
wassen. Deze afterdinner-puinhopen zijn voor jullie.’ Ik loop de tent in en kom
terug met mijn voetenkrukje en een boek van Lieneke Dijkzeul. Spannend hoor; wie
heeft de moord gepleegd?
Ik negeer de triomfhatelijke
uitdrukkingen op twee gezichten tegenover me.
Tijdens het verzamelen van de vaat, wijst Benjamin naar het sanitair gebouw.
In de goot staat een flesje. Zo eentje van Spa met bubbels. Hij staat daar
netjes rechtop, alsof iemand de bottleflip
heeft geprobeerd en het lukte! Het lukt mij zelfs niet op tafel, laat staan in
de dakgoot.
‘Die fles moet daaruit.’ zegt
Benjamin. Gek eigenlijk hoe zoiets onzinnigs zo kan uitdagen. Ik wil die fles
daar ook weg hebben, het hoort in de prullenbak.
Benjamin denkt tegen muren te kunnen lopen en rent op de muur af, maar stuitert
even snel terug. Drie pogingen later, zijn tong op zijn heupen en een gezicht met
de kleur van een radijs, ploft hij in de stoel.
‘Dat gaat dus niet zo gemakkelijk.
Afwassen is makkelijker,’ klink ik wat afwezig.
‘Als het jou in één poging lukt
die fles uit de goot te halen, doe ik de afwas voor jullie. Eén poging!’ Het is
Marcel die de uitdaging bedenkt.
‘Dat lukt ze nooit, pak er ook
lekker jouw boek bij.’ Valt mijn wantrouwen op?
De afwas wordt genegeerd, de tent ondersteboven gekeerd. Een vegertje blijkt te kort, de parasol met stang komt niet in de buurt, op Celine’s nek is Benjamin lang niet lang genoeg, maar we hebben touw.
Cowboy Benji weet onverwacht
snel een lasso te knopen en oefent wat met de autospiegel. Hij mist elke poging.
Hij zet een fles in het gras, maar behalve rondom grassprieten komt de lasso nergens
omheen.
Niet veel later vraagt Benjamin of hij op Celine’s nek mag. Via de
nabijstaande picknicktafel klautert hij op haar nek, zij loopt richting gebouw
en samen ontdekken ze de vergeten lasso. Celine loopt met haar last terug naar
de tafel, Benjamin klimt van haar nek, raapt het touw op, gaat terug naar de
tafel, zoekt zijn plek in Celine’s nek en bepaalt hun plek op juiste afstand
van de goot en fles.
‘De afwas had allang klaar
kunnen zijn.’
‘Denk er om, één poging!’,
roept er eentje naast me.
Daar staan ze dan de een met de ander op haar nek. Hij draait wat met de
lasso en draait en zwaait en draait. Ik geniet van broer en zus samen in actie.
En de lasso draait en draait. Een moeder ziet toch het liefst haar schaapsjes vriendschappelijk
samen, zelfs als ze samen falen. De lasso draait de zoveelste
duizelingwekkende rondte om met een flinke zwaai de lucht in te gaan.
‘Dit wordt ‘m,’ roept Benjamin
het touw na. Ik hou mijn adem in. Zal het lukken?
Natuurlijk lukt het! Celine danst met Benjamin op d’r nek een rondedansje.
Zegevierend zet Benjamin de fles voor Marcels neus. Hem heb ik zelden zo sip zien
kijken.
‘Ik heb gekookt.’
‘Mensen zullen me vast zielig
vinden als ik het alleen doe of denken dat jij een luie vrouw bent.’
‘Nee joh, iedereen denkt: die
heeft het goed voor elkaar, zij heeft de ideale man. En die heb ik toch?’