Tuinieren is écht ons ding (geworden). Gelukkig maar, want ik schrijf
over twee tuinen die goed zijn voor 104²m. Dat is een overdosis vierkante tuinfun
en -werk.
Gelukkig bleek hovenieren een ‘hobby’,
ondanks ons verregend verstand er van. We volgen vooral ons gevoel en met een houding
van we-doen-maar-wat, is de tuin geworden tot wat ie nu is.
Voordat we in dit huis woonden,
leefden we in een knus flatje met balkon. Al op Balkonia waren we elk voorjaar druk
in de weer om met bloemen van verschillende kleur-, geur- en fleurstoffen ons ‘tuintje’
te veraangenamen.
Toen wij dit huis kochten (met voor-
en achtertuin) kochten we een zandbak met daartegenaan een doorgeschoten grasmat
en rondom uit de kluiten gewassen gewassen.
Na het gras eerst handmatig en
daarna met een grasmaaier gekortwiekt te hebben, vond menig plant met een
zwieper zijn weg naar de groene kliko. Soms zelfs sierplanten. Hun geur en look
stonden ons niet aan.
Zo was daar de citroenplant die me deed gruwelen. Het herinnerde mij aan
een homeopathisch middel (Pethadolor) dat mijn moeder me gaf bij mijn pubertijdse
migraine aanvallen. De geur van die plant bezorgde me opnieuw hoofdpijn. Weg
met die associatie.
Niet altijd zijn we het eens over het verwijderen van planten, maar daar
is het spel LANDJEPIK. Het is mijn favoriete tuinspel. Marcel wil nooit mee
doen, daarom speel ik het alleen en het liefst als manlief druk is met loungebank-hangen.
Ik haal daarom steeds een
beetje weg en geef daarmee bewegingsvrijheid aan vriendelijkere plantjes. Komt meneer
er net aan.
‘Hé, heb je weer wat van mijn
kruiper achterover gedrukt? Landjepikker!’ Hoor ik nou een snik in zijn stem?
‘Ach nee joh, dat lijkt maar
zo. Moet je kijken hoe de tuin erbij staat.’
‘Jij staat er stralend bij, dat
is niet pluis.’
‘Ik ben dan ook zo lekker bezig
geweest. Ik kreeg trouwens een compliment van onze buurman.’
‘Wat zei hij dan?’
‘Hij zei dat hij onze tuin de
mooiste is van de straat. Eén keer raden wie naast haar schepje ging graven. Daarom
groei en bloei ik nog even na.’
Onze buren, ja die nieuwe (hoelang
moet je ergens wonen om niet meer als nieuw te worden bestempeld?), hebben hun
voortuin onder handen genomen met verbluffend resultaat. De hele straat is ervan
opgekikkerd.
Afgelopen zondag, bij het zien van mijn achtertuin verdween alle trots. Het
gras stond twee bakstenen hoog; onkruid leek rondom opgeschoten; de laurier en
krulwilg riepen het hardst om een knipbeurt. Alsof ze Marcel volgden. Hij was
een paar dagen eerder gesnoeid door een prof. Het staat hem weer goed, die coupe-kort.
En zo maak je kennis met onze afgebakende tuinrollen: ik ben van het priegelwerk
(zie hier de perfectionier) en wurm mini-onkruidjes uit moederaarde, peuter onhebbelijke
plantjes uit de terrasvoegen en verzorg de plantenbakken. Meneer klimt in het grove
werk. Hij graaft planten uit, snoeit struiken en plaatst de schutting. Eind van
het liedje: ik de vieze nagels, hij de schaven en schrammen.
Oh nee, hij moest nog snoeien. Daar klom hij met snoeischaar en zaag de
boomhut in om de krulwilg te ontkroezen. Terwijl hij knipte ving ik de takken
op uit de lucht. Het leek wel een onderdeel uit de vroegere Honeymoonquiz. Er
viel echter niets te winnen.
Of toch wel. Door de takken op
te vangen, bleven de Aliums gespaard.
Ineens klonk van bovenaf:
‘Steken er nog sprieten of
takken uit?’ Waarop ik wat afstand nam van de boom en manlief wees op wat
laatste uitschieters. De schaar ging er flink in.
‘En?’, vroeg mijn
privé-hovenier en stak zijn hoofd uit de hut.
‘Heel goed. De boom is goed
kaal! Wauw, schat! Ik zie wel enige gelijkheid. Kaalheid².’