Dat ik zomaar ineens op het strand van camping Criques de Porteils sjans
had, vond ik eigenlijk best leuk. Ik werd vastgehouden in de blik van die
ander. Toen hij naar zee wees en me vragend aankeek, voelde ik me compleet
verward.
‘Celine, kijk nou, ik heb
sjans.’ Ze keek op van haar tekening en schrok.
‘Mam, hij heeft echt alleen oog
voor jou.’
Ik stond niet voor hem op en
was bang voor een teleurgestelde blik. Hij bleef echter met zijn blik op mij
gericht naar zee wijzen.
‘Tja.’
‘Hij-wil-met-me-in-zee is vast een
stijlfiguur in de Nederlandse taal, of niet?’
‘Nee mam, het is een woordgrap,’
antwoordde ze droog.
‘Een woordgrap? Zoiets simpels?
Niet eens iets duurs als een tautologie?’
Zo zat ik naast haar op het
strand en bleef zitten. Mooi niet dat ik met die kerel in zee ga. Hij is nog
maar 11 maanden (gok ik).
Ik dacht dat hij-wil-met-mij-in-zee een stijlfiguur zou zijn, omdat het dubbel
op te pakken is. Welk stijlfiguur weet ik niet, want er zijn er nogal wat:
litotes, eufemisme, allegorie, understatement, pleonasme, tautologie, drieslag,
paradox, climax, anticlimax, contaminatie, obstipatie en vast en zeker meer.
Tuurlijk, obstipatie moet je
vergeten. Maar geef toe, het klinkt lekker in het rijtje.
Via een cursus schrijven, heb ik gelezen over stijlfiguren en -fouten. Het
bleef bij lezen, want wat betreft onthouden lieten mijn hersens het afweten. Ik
denk maar zo: wat ik op kan zoeken hoef ik toch niet te onthouden?
Trouwens met Celine in de buurt blijf ik op de hoogte van al mijn
stijlfiguren. Zodra ik er één gebruik klinkt steevast:
‘Mam, dat is een tautologie.’
Of wat dan ook. Ze vindt dit duidelijk een reuze leuk onderwerp en helpt mij ongevraagd
ontdekken hoeveel van die figuren er in onze taal zitten. Dagelijks gebruik ik
ze, en dagelijks zit ze er bovenop met een theoretische uitleg en waarom het wel
of niet goed gebruikt is. Maar dat niet alleen.
Ze is er als de kippen bij als
ik DE zeg, waar het HET moet zijn of DEZE waar het DIE moet zijn. Tja, dat
krijg ik als het denken sneller gaat dan het praten. Ik ben prof in het
verwisselen van de, het, deze en die. Tot haar grote frustratie.
Wat mij weer frustreert, want ik doe het heus niet expres fout en ze
herinnert mij aan mijn tienerjaren waarin iemand mij te pas en te onpas herstelde
op het verkeerde gebruik van HUN, HEN en ZIJ. Ik ben er klaar mee.
‘Hou toch op met corrigeren. Je
begrijpt mijn boodschap toch?’
‘Ja.’
‘Dat telt! Zullen we afspreken
dat jij mij nooit meer herstelt op het moment dat jij iets verkeerd zegt?’
‘Ja maar zolang jij het blijft
doen, neem ik het onbewust over en word ik ook zo slecht.’
‘Wie heeft gezegd dat jij alles
van me over moet nemen? Je lijkt al zoveel op mij, moet je dan ook nog mijn
taalgebruik overnemen?’
‘Liever niet, maar slecht
voorbeeld...’
‘Ja, daag. Nu is het mijn fout
als jij verkeerd spreekt. Pas jij maar gewoon op je eigen woorden.’ Ze blijft
stil. De boodschap is overgekomen!
Het verbaast je vast niet dat Celine met al haar liefde voor stijlfiguren,
stijlfouten en ander Nederlands gespuis, overweegt om niet de Universitaire PABO,
maar een studie Nederlands te gaan doen.
Wat zij niet weet is dat ik
haar bij die keus direct het huis uit zet. Het leven wordt toch niet te doen
met een Neerlandicus in huis? Ik zeg het haar nog niet, want ze moet
onbevooroordeeld een keus maken, maar toch dat jij het maar vast weet. Het is
of zij het huis uit of Nederlands het huis uit.
Zo besef ik dat het allemaal de schuld is van het VWO. Als Celine daar
niet was beland, had ze Irmy (docent Nederlands) nooit ontmoet. Irmy, vat het
niet persoonlijk op, maar ik mag je niet. Jij leerde mijn dochter Nederlands en
nu zit ik met dagelijkse correcties. Ze vliegen me om het hoofd. Mijn
woordgebruik lijkt een puinzooi (wat een contaminatie blijkt te zijn). Wat je
mijn dochter leert vind ik dan ook vieze meuk (wat op zijn beurt een pleonasme
is). En het ergste, ze overweegt je in jouw voetstappen te volgen (dat is echte
na-aperij).
Ben je nu blij? Wil je een sticker?
Ik ook, want gisteren zei
Celine:
‘Deze toetje!’