Houd jij ook wel een
beetje, misschien zelfs een beetje veel, van wandelen en natuur? Ontmoet je
dan ook weleens zo’n bordje STILTEGEBIED?
Als ik tegen zo’n
bord op loop, word ik helemaal blij.
De belofte van een wandeling in rust en
ruimte zonder gesuis van een snelweg op de achtergrond vind ik heerlijk! Weg
snelweggeluiden, hallo tjilpende vogels, kabbelend water, zoemende bijen. Als
alle dieren en insecticiden nu ook eens hun bekkies hielden, zou zelfs het
gefladder van vlinders te horen zijn.
Tegenwoordig kunnen Marcel en ik zelfs nog
intenser van deze gebieden genieten, want de kinderen willen niet meer mee. Als
we dan onze gesprekken staken is de stilte oorverdovend.
Way back doorkruisten we zo’n stiltegebied luidruchtig
met twee kinderen om ons heen. De één voerde gesprekken met d’r mam, de andere
sloeg met een lange tak alle onkruid uit de berm. De hele weg klonk: kwebbel-kwebbel-zoef,
kwebbel-zoef, kwebbel-kwebbel-kwebbel-krak (tijd voor een nieuwe tak) gedurende
vijf kilometer. Geloof het of ik, ik genoot. Hoe stil het ook niet was.
Laatst besefte ik dat
de STILTEGEBIEDEN eng dichterbij komen met het groter worden van onze kinderen.
Bij het onderweg zijn in de auto deden we vroeger
altijd spelletjes als IK ZIE IK ZIE WAT JIJ NIET ZIET of telden hoeveel rode
FIAT 500jes we tegen kwamen op de weg. Dat wisselden we af met het voorlezen
van moppen of bedachten een familieverhaal (iemand begon met één zin een
verhaal en ieder van ons vulde het aan met één zin – het ging de ene keer over
een dino en de ander keer over een paard, maar eindigde altijd met poep).
Andere keren moesten we ingrijpen in discuzeurtjes op de achterbank of lieten
we ze doorzagen. Even zo vaak hoorden we tweestemmig gezang of geneurie tijdens
het tekenen. Er was altijd geluid.
Tijden veranderen –
te snel.
Nu rijden we vaak in stilte onze weg. Soms is
het zo eng stil dat ik bezorgd achterom kijk om te zien of onze twee lieverdjes
nog ademhalen. Ik check dan gelijk even hun pols en temperatuur, om tot de gelukkige
conclusie te komen dat ze nog leven, maar om nou te zeggen dat ze vol leven zijn?
‘Heb je mijn oortjes gezien?’ Ik stap dan op
het kind af en trek even aan de oorschelpen. Alles heel liefdevol en zachtjes hoor. Ik doe
niet aan oorvijgen (wat dat ook moge zijn), dus je hoeft geen kindertelefoon te
bellen.
‘Ja, hier zijn ze!’ Een flauwe blik is mijn
antwoord.
‘Je weet heus wel dat ik mijn oortjes van de
telefoon bedoel.’
‘Natuurlijk weet ik dat, maar het blijft zo
schattig klinken als je vraagt of ik je oortjes heb gezien.’
Eigenlijk verbaasd
het me dat ze die oortjes altijd kwijt zijn. Ze hebben ze in hun oren bij het
naar school gaan en nog in als ze weer thuis komen. Gaan die tussentijds nog
uit?
Ze zitten standaard in de oren als we met de
auto onderweg zijn. Daardoor hebben de jongelui geen idee van de interessante gesprekken tussen
Marcel en mij. Het gaat allemaal aan hen voorbij. Hoewel de wetenschap dat wat
niet weet ook niet deert heel fijn is.
Tot vorige week.
We waren onderweg en vanwege te lange achterbankstilte
keek ik even achterom, toevallig tegelijk met Marcel. Alles leek in orde: de kinderen
ademden, hadden een hartslag en de oortjes zaten in. Marcel en ik konden zonder
problemen gezellig kletsen over mijn vriendin en haar nieuwe lover.
‘Wat? Heeft ze een nieuwe vriend?’, klinkt
ineens Celine van achter ons?
‘Ja, jullie keken tegelijk om, dus ik dacht dat
jullie wat wilden vragen.’
‘Niet dus.’ Ik keek Celine aan en zag het
linker oortje loshangen. ‘Ben je bang iets belangrijks te missen?’
‘Ja, misschien bood je me iets interessants
aan.’
‘Bedoel je een paard of zo?’
‘Ja, dat wil ik natuurlijk niet missen hè.’
‘Tja, dat heb ik vorige week al gevraagd,
maar ja, bij geen antwoord gaat het voorbij.’
‘Wat?’
Met een grom, een boze blik en een oortje dat
zijn weg terug vindt naar een leeg oor, rijden we maar zo weer een STILTEGEBIED
in.