Vorige week zaterdag (één dag vóór Pasen) verzuchtte een vriendin luid en met paaseitje in de hand:
‘Ik zal blij zijn als Pasen
voorbij is.’
‘Wauw, Pasen moet nog beginnen
en jij bent er al klaar mee?’
‘Ik kan geen chocolade ei meer
zien.’
‘Eet jij ze allemaal op dan? De
andere optie is laten staan als decoladeratie.’
‘Dat kan ik niet. Ze moeten
gegeten worden.’
‘Gewoon doen,’ zei ik en weet
dat ik overal vanaf kan blijven, zolang ik er maar af blijf. Dat is
zelfbeheersing! Bij paaseitjes kan ik mezelf krachtig beheersen na de vierde op
een dag. Praten we echter over M&M’s, dan ben ik bij de eerste verloren en
eindig ik onderin de bowl. Wie was
zelfbeheerst?
‘Ik hoop dat die eitjes snel op
zijn.’
‘Jij als hoofd inkopen heb dat
in de hand. Jij lust ze toch ook?’
‘En of ik ze lekker vind, maar die
papiertjes.’
‘Inderdaad, waarom zitten die
er eigenlijk omheen?’
‘Hé ja, het zou veel
gemakkelijker zijn als ze er niet waren hè. Dan kon je ze nog sneller opeten. Dat
papiertje is alleen maar gedoe. Liever zou je zien dat ik ze er voor je afhaal.’
‘Goed plan, hier!’ Marcel houdt
een eitje naar me op. Ik kijk er vies naar.
‘Die papiertjes zitten er vast
omheen vanwege hygiëne. Om te voorkomen dat grijpgrage ongewassen handen niet
alle eitjes bevruchten met bacillen. Hoe denk je trouwens het verschil tussen
de melk en praliné-crunch eitje te herkennen zonder het o-zo-herkenbare
papiertje?’
‘Daarom dus.’ Hij steekt er
weer twee in zijn mond; bij hem gaat alles met twee.
‘Toch blijf ik me verheugen
op de dag dat ze op zijn.’
‘Oh ja, dat zei je. Waarom?’
‘Dat vertel ik je zo, eerst dit
opruimen.’ Ik wijs naar drie propjes in
en bij elkaar gedrukte papiertjes van bovengegeten chocolade-eitjes.
Die propjes zijn het werk van mijn man. Hij drukt de papiertjes zo hard
in elkaar dat ik nooit meer ontdek hoeveel hij er op heeft. Hij zou
zich achter de bank moeten schamen. En ondertussen nog steeds geen grammetje aankomen.
Terwijl ik bij elk eitje afzonderlijk voel waar het aankomt: floep, eentje op
mijn linker bil. Ploef, eentje op mijn rechter bil. Flats, eentje op mijn
onderbuik. Plets, de laatste op mijn bovenbuik. Echt flut dus.
Als ze hun weg wat hoger zouden
zoeken hoor je me niet: ploep, twee op mijn linkerborst en bèm, twee op mijn
rechterborst.
Om te zien dat meneer weer een propje op tafel smijt.
Heb ik al verteld van de bijval
die hij sinds dit jaar geniet? Als ik zeg: zo-vader-zo-zoon, snap jij genoeg. Waar
eerst rode propjes de tafel sierden, vind ik nu blauwe propjes op de bank, op
tafel en zelfs op de grond.
Zo-moeder-zo-dochter fratsen
zijn in deze niet te ontdekken. Celine ruimt niet mee op, maar laat geen
propjes achter. Dat helpt het meest. Waar ik dagenlang elke dag propjes ruim.
Anders blijft het maar liggen. Heel stom, dat weet ik.
Dus stop ik met propjesruimen. De peoples in mijn gezin doen het vanaf
nu maar zelf. Ik heb er zin in en begin met Benjamin. Nu!
Hij zit relaxt achter de pc film te editen.
Wat jammer nou dat hij bij zijn oren gegrepen wordt. Echt blij kijkt hij niet,
zeker niet naar mij. Wat weer scheelt; we zijn samen niet blij.
‘Jij! Nu! Propjes opruimen! Als
ik daarna nog iets tegenkom, gaan we in de herhaling; kom ik je weer halen.’ Nog
amper los gelaten, kijkt meneer direct beter onder het kussen dan ooit. Hij
tilt het zelfs op, tuurt onder de bank en voelt in de bankkieren.
Marcel stapt net binnen en schrikt van mijn blik op zoonlief.
‘Benjamin moet al zijn propjes opruimen. As we speak! Daar, die zijn van jou! Weg ermee Marcel!’
Hij neemt me bloody-seriously (het zou tijd worden),
pakt zijn propjes van tafel en loopt gehoorzaam achter Benjamin naar de
prullenbak.
‘Kinderen zijn moeilijk! Dit
waren dus de laatste propjes die ik ooit nog zie, mannekes! Duidelijk?’
‘Ja, mama,’ klinkt tegelijk met:
‘Ja, Irene.’
Zitten we ’s avonds film te kijken, grijpt Marcel in de schaal met
paaseieren. Ik ben er ineens weer helemaal bij. Ik kijk hem aan van: wij
begrijpen elkaar wel hè? Hij eet zijn eitjes, legt de verpakseltje op zijn been,
pakt er een boek bij en strijkt elk papiertje super glad over de kaft van het
boek. Onderwijl smikkelt hij van de chocolaatjes. Meneer buigt naar voren en
legt de papiertjes liefdevol op tafel. Ik ben woest! Hoe durft hij.
‘Zie jij hier een propje?’