zondag 20 mei 2012

Niet weer!



We zijn op de camping! Marcel en Benjamin zijn naar het bos, Celine is op scoutingkamp en ik zit bij de tent. Het is dus Irene-alleenig. Ik verlies mezelf weer eens in pen en papier en ben me ver weg bewust van spelende, fietsende en tetterende kinderen. Ik zit zo in mijn schrijverij, dat hun speelplezier behoorlijk langs me heen gaat. Er zal heel wat voor nodig zijn om mij goed wakker te schudden.

‘BOEM’ hoor ik ergens op het veld, gevolgd door gebrul. Het klinkt te ver weg om op of om te kijken. Tot het me te lang duurt en ik geïrriteerd raak. Grijpt hier nog iemand in, offe… Ik kijk om me heen, niets, niemand, of toch?! Vlak achter onze spiksplinternieuwe Volkswagen zie ik een gevallen kind en zijn fiets. Snel sta ik op en ontdek dat de ‘boem’ tegen onze auto was. Papa en mama komen aanslenteren. Ze zeggen niets, kijken schaapachtig verlegen en lopen met het jankende kind weg. Ik hoor nog dat ze het hebben over sturen, remmen en opletten. Waar blijven excuses of zo? Ze kijken niet eens even of onze auto schade heeft.
Ik zwaai ze alles behalve gedag!

Als de anderen terug zijn en we even wat smikkelen, komen er twee kinderen bovenaan het hellinkje staan (zie foto, hoe stijl het hellinkje niet is). Klaar om al fietsend naar beneden te racen. Het eerste kind gaat beheerst de helling af en neemt netjes de bocht, zo is er niets aan het handje! Hoera!!!

Dan komt nr. 2.  Hij neemt zelfs een aanloopje en roept voor ie goed en wel de helling af roetsjt: “Niet weer… niet weer.” Ik vraag me even af waarom hij “niet weer” in het kwadraat roept, tot ‘BOEM’!
“Niet weer…” verzucht ik.

Het kind overleeft de botsing en bij nadere check de auto ook. Maar ik? Ik ben nu behoorlijk boos, maar vraag het kind toch wel rustig of het alsjeblieft even op wil letten. Hij kijkt me aan met zo’n blik van en-waar-bemoei-jij-je-mee? Dat kan er ook wel bij. Zo’n houding kan ik dus écht niet hebben, zeker niet van zo’n net-om-de-hoek-kijkertje. Ik kijk het kind doordringend aan, zelfs Marcel en Benjamin worden bang, en zeg: “Dit is al de tweede keer, als jij nog één keer tegen die auto botst wordt ik écht boos. Ben ik duidelijk?”
Het kind is even stil, broedt zienderogen op een bijdehante opmerking en zegt: “Ja hoor, mijn moeder is ook duidelijk.”
“Oh ja? Eens zien wie het duidelijkst is.”
Weg is het kind!

Benjamin mompelt wat over sturen, remmen en opletten en betwijfelt of het kind de geschiedenis van het stuur wel kent.
Vraag ik: “Hoezo de geschiedenis van het stuur?”
“Hij moet blijkbaar nog leren hoe een stuur werkt en hoe remmen moet.” Aha, Benjamin vermoed dat het kind denkt dat remmen sturen is en sturen remmen. Als mama roept: “Remmen”! Gaat het kind hevig sturen en andersom. Zo zie ik voor me hoe moeder “sturen” roept en het kind keihard remt, vliegt over de kop en… ‘BOEM’
Hoor mama zeggen: “NIET WEER… NIET WEER!”


Extra toevoeging, voor de geoefende lezer, (lees: de leesfans die wel houden van een extra lange blog) maar wees een gewaarschuwd mens, je ontmoet een Irene die je misschien niet wilt kennen:

Ons idee is om het kind de volgende keer, een serieuze helling af te sturen. Hier rechts de camping af gaat de heuvel behoorlijk stijl naar beneden. Onderaan de helling, na zo’n kilometer of twee,  is een T-splitsing. We zien al voor ons hoe het kind, als een idioot naar beneden raast, zich niet meer kan tegenhouden en zo als een Speedy Gonzales tegen de hotelmuur wordt geplet en de fiets als een harmonica ernaast. Vragen zijn ouders: “Heeft u onze zoon gezien?”
“Heeft hij donker krullend haar?”
“Ja!”
“Is zijn fiets donker blauw?”
“Ja!”
“Draagt hij een lichtblauw shirt?”
“Ja!” Hoor je ook de blijdschap in hun ‘ja’.
“Nee, hebben we niet gezien!” Alsof wij gaan vertellen waar wij hem het laatst zagen…

De volgende ochtend vraagt Benjamin zich af of het kind weer de helling af zal komen fietsen en vraagt wat ik dan doe. Ik denk even na en zeg: “Dan grijp ik dat kind in zijn nek en pak zijn fiets in de andere hand mee. Ik dwing hem zijn moeder te wijzen en papa’s auto. Eerst knal ik dan de fiets op hun motorkap en het kind er achteraan. Dan ga ik naar hun moeder en zeg OVERDREVEN VRIENDELIJK en beheerst (hoor de sarcasme er af druipen): “Wilt u uw kleine *****zoon vanaf nu bij mijn auto vandaan houden? Dat kleine ****jochie is u al twee keer tegen onze spiksplinternieuwe auto op gereden. Gisteren boden jullie niet eens je excuses aan toen jullie het ***kind kwamen halen. De tweede keer had je niet eens door…
Waar uw *****jong nu is? Onder de ruitenwisser van uw *****auto. Fijne dag verder!”

Benjamin komt na mijn woorden niet meer bij en zegt: “Ik hoop dat het jochie tegen onze auto op zal botsen.” Ja, hoor, hij wil mij natuurlijk in actie zien!
“Nog een keer... Nog een keer,” hoor ik hier de hele tijd!