We
zijn op de camping! Marcel en Benjamin zijn naar het bos, Celine is op
scoutingkamp en ik zit bij de tent. Het is dus Irene-alleenig. Ik verlies
mezelf weer eens in pen en papier en ben me ver weg bewust van spelende, fietsende
en tetterende kinderen. Ik zit zo in mijn schrijverij, dat hun speelplezier behoorlijk
langs me heen gaat. Er zal heel wat voor nodig zijn om mij goed wakker te
schudden.
‘BOEM’
hoor ik ergens op het veld, gevolgd door gebrul. Het klinkt te ver weg om op of
om te kijken. Tot het me te lang duurt en ik geïrriteerd raak. Grijpt hier nog
iemand in, offe… Ik kijk om me heen, niets, niemand, of toch?! Vlak achter onze
spiksplinternieuwe Volkswagen zie ik een gevallen kind en zijn fiets. Snel sta
ik op en ontdek dat de ‘boem’ tegen onze auto was. Papa en mama komen
aanslenteren. Ze zeggen niets, kijken schaapachtig verlegen en lopen met het
jankende kind weg. Ik hoor nog dat ze het hebben over sturen, remmen en opletten.
Waar blijven excuses of zo? Ze kijken niet eens even of onze auto schade heeft.
Ik
zwaai ze alles behalve gedag!
Als
de anderen terug zijn en we even wat smikkelen, komen er twee kinderen bovenaan
het hellinkje staan (zie foto, hoe stijl het hellinkje niet is). Klaar om al
fietsend naar beneden te racen. Het eerste kind gaat beheerst de helling af en
neemt netjes de bocht, zo is er niets aan het handje! Hoera!!!
Dan
komt nr. 2. Hij neemt zelfs een
aanloopje en roept voor ie goed en wel de helling af roetsjt: “Niet weer… niet
weer.” Ik vraag me even af waarom hij “niet weer” in het kwadraat roept, tot ‘BOEM’!
“Niet
weer…” verzucht ik.
Het
kind overleeft de botsing en bij nadere check de auto ook. Maar ik? Ik ben nu behoorlijk
boos, maar vraag het kind toch wel rustig of het alsjeblieft even op wil letten.
Hij kijkt me aan met zo’n blik van en-waar-bemoei-jij-je-mee? Dat kan er ook
wel bij. Zo’n houding kan ik dus écht niet hebben, zeker niet van zo’n
net-om-de-hoek-kijkertje. Ik kijk het kind doordringend aan, zelfs Marcel en
Benjamin worden bang, en zeg: “Dit is al de tweede keer, als jij nog één keer
tegen die auto botst wordt ik écht boos. Ben ik duidelijk?”
Het
kind is even stil, broedt zienderogen op een bijdehante opmerking en zegt: “Ja
hoor, mijn moeder is ook duidelijk.”
“Oh
ja? Eens zien wie het duidelijkst is.”
Weg
is het kind!
Benjamin
mompelt wat over sturen, remmen en opletten en betwijfelt of het kind de
geschiedenis van het stuur wel kent.
Vraag
ik: “Hoezo de geschiedenis van het stuur?”
“Hij
moet blijkbaar nog leren hoe een stuur werkt en hoe remmen moet.” Aha, Benjamin
vermoed dat het kind denkt dat remmen sturen is en sturen remmen. Als mama
roept: “Remmen”! Gaat het kind hevig sturen en andersom. Zo zie ik voor me hoe
moeder “sturen” roept en het kind keihard remt, vliegt over de kop en… ‘BOEM’
Hoor
mama zeggen: “NIET WEER… NIET WEER!”
Extra
toevoeging, voor de geoefende lezer, (lees: de leesfans die wel houden van een
extra lange blog) maar wees een gewaarschuwd mens, je ontmoet een Irene die je
misschien niet wilt kennen:
Ons
idee is om het kind de volgende keer, een serieuze helling af te sturen. Hier rechts de camping
af gaat de heuvel behoorlijk stijl naar beneden. Onderaan de helling, na zo’n
kilometer of twee, is een T-splitsing.
We zien al voor ons hoe het kind, als een idioot naar beneden raast, zich niet
meer kan tegenhouden en zo als een Speedy Gonzales tegen de hotelmuur wordt
geplet en de fiets als een harmonica ernaast. Vragen zijn ouders: “Heeft u onze
zoon gezien?”
“Heeft
hij donker krullend haar?”
“Ja!”
“Is
zijn fiets donker blauw?”
“Ja!”
“Draagt
hij een lichtblauw shirt?”
“Ja!”
Hoor je ook de blijdschap in hun ‘ja’.
“Nee,
hebben we niet gezien!” Alsof wij gaan vertellen waar wij hem het laatst zagen…
De
volgende ochtend vraagt Benjamin zich af of het kind weer de helling af zal
komen fietsen en vraagt wat ik dan doe. Ik denk even na en zeg: “Dan grijp ik
dat kind in zijn nek en pak zijn fiets in de andere hand mee. Ik dwing hem zijn
moeder te wijzen en papa’s auto. Eerst knal ik dan de fiets op hun motorkap en
het kind er achteraan. Dan ga ik naar hun moeder en zeg OVERDREVEN VRIENDELIJK
en beheerst (hoor de sarcasme er af druipen): “Wilt u uw kleine *****zoon vanaf
nu bij mijn auto vandaan houden? Dat kleine ****jochie is u al twee keer tegen
onze spiksplinternieuwe auto op gereden. Gisteren boden jullie niet eens je
excuses aan toen jullie het ***kind kwamen halen. De tweede keer had je niet
eens door…
Waar
uw *****jong nu is? Onder de ruitenwisser van uw *****auto. Fijne dag verder!”
Benjamin
komt na mijn woorden niet meer bij en zegt: “Ik hoop dat het jochie tegen onze
auto op zal botsen.” Ja, hoor, hij wil mij natuurlijk in actie zien!
“Nog een keer... Nog een keer,” hoor ik hier de hele tijd!