Mijn regenlaarzen, regenjas
en (speciaal voor deze gelegenheid gekochte) tuinhandschoenen zitten in de big shopper. Een schep hou ik over mijn
rechter schouder en in mijn broekzak zit het toegangsbewijs. Ik ben er klaar
voor: Parkbos de Haar, here I come!
Eenmaal bij de
parkeerplaats van Kasteel de Haar schrik ik van de bedrijvigheid. Parkeerwachten
begeleiden mij naar een parkeerplek, waar ik eerst mijn nette laarzen verwissel
voor de regenlaarzen en mijn regenjas aantrek. Het miezelt een ietsie, maar mevrouw
de suikerklont klaagt verder niet.
Ik sluit mijn auto af en banjer met de schep
in mijn hand richting de oversteekplaats, speciaal voor voetgangers.
Twee meneren, gehuld in oranje hesjes, letten
op het verkeer. Ze laten een paar auto’s door, maar gaan vervolgens midden op
de weg staan om een vluchtig praatje met me te maken. Gezellig hoor. Dat zouden
ze vaker mogen doen.
Eenmaal aangekomen
op het terrein, valt me een bak met kleine boompjes op. Wat een leuk idee om die
te verkopen. Die zijn natuurlijk geschikt om in een bak in de tuin te zetten.
Misschien koop ik er later wel één, zo werk ik mee aan meer zuurstof voor mij
en mijn tuin.
Eerst hier maar een
boom planten. Daarvoor ben ik hier. Die boom is natuurlijk groter dan de bomen die
me zojuist hebben begroet. Ik bedoel, ik ga meewerken aan een heus bos, niet aan een
bos van ielige takjes met een paar blaadjes eraan. Dat zou een ieniemienie bos
worden.
Ik zoek gelijk even een flinke kerel. Hem moet ik strikken om het zware werk
te doen. Ik loop hier wel rond met mijn schep, maar mijn spierballen heb ik way back achtergelaten in New Zealand.
Trouwens die schep, dat is een idee van
mezelf. Je denkt toch niet dat ik met mijn gellac nageltjes ga zitten graven in
een enorme zandbak die binnenkort bos mag heten? Ik ga er mijn nagels niet over
breken.
Dus zoek ik nu een Wilg
en een boom van een kerel en kijk verder dan mijn nagels lang zijn. Hoewel ik
vooral hoger verwacht te zien dat de boomkruinen uitnodigend naar me waaien.
Het enige dat overal boven uitsteekt is een bord
met de tekst: BOMEN met een pijl naar links.
Wacht… Alles wat is
zie zijn boompjes die amper langer zijn dan ikzelf (1,64 m.). Na mijn
ontworteling loop ik dichterbij en ontmoet de vriendelijke ogen van een vrouw.
‘Wat voor boom zoekt u?’
‘Ik zoek een wilg, maar er zijn drie soorten.
Op mijn inschrijfformulier vind ik niet welke soort ik moet hebben.’
‘U mag zelf kiezen.’ De eerste die ik onder
ogen krijg is een Kraakwilg (Salix fragilis). Zeg maar een sprietje
zonder blad, zonder zijtak, zonder… Over fragiel gesproken. Het is een sprietje
van anderhalve meter hoog met onderaan drie worteltjes. Medelijden, dat is wat ik
voel.
‘Zijn die wortels wel genoeg?’
‘Mevrouw, de Wilg is een gemakkelijke boom. Eigenlijk
heeft het helemaal geen wortel nodig. Als je alleen de tak in de grond steekt
zal die ook groeien en snel.’
‘We hebben het dus over een snelgroeiend
sprietje. Ik neem ‘m. Sprietje heeft in al zijn ieligheid mijn hart gestolen.’
Eenmaal op de boomplantplek
kan ik Sprietje in een al uitgegraven gat zetten. Ik prop het hoopje klei dat ernaast
ligt in het gat en daar staat ie dan. Ik heb mijn schep niet eens nodig. Vandaar dat Natuurmonumenten het daar niet
over had in de mail.
Zo rondkijkend, zie
ik allemaal lieve kleine sprieten en takken boven de grond uit steken en besef dat
een boompje in de grond zetten, nooit genoeg kan zijn voor een heel bos. Wie gaat
de boompjes en Sprietje koesteren, knuffelen en water geven?
Had ik ooit in
gedachten Schaapherder (een sterk verhaal uit mijn boek) te willen worden?
Dat is helemaal niet mijn roeping. Ik moet
boswachter worden. Laat mij maar boomknuffelaar en tree whisperer zijn. Met deze zekerheid: onder mijn hoede zal één
boom gewillig de grootste zijn, Spriet!