‘Wauw! Wat ben jij een lekker
ding!’ Ik laat van verbazing mijn broodmes vallen.
Daar staat hij. Zijn weelderige krullenbos heeft gisteren bij de kapper,
plaats gemaakt voor kortere plukken die strak die richting op staan die hij
wil. Zijn haar ruikt naar verleidelijk fris zoete kokosnootolie. Dat heeft hij
overgenomen van onze in-huizige anti-kroes-expert.
Het is echter niet alleen zijn koppie dat me in vervoering brengt. De kleren
die hij draagt maken hem stoerder dan hij al is. Zijn groen/zwart geblokte
shirt draagt hij open en los over zijn hemd in spijkerbroek. Een brede stoere
riem met groot gesp glinstert me tegemoet. Hij heeft smaak, deze
kerel. Ook al hangt de broek me iets te laag op zijn heupen. Daar kijk ik doorheen.
KERELTJE kan echt niet meer. Daarmee is het ook einde VENTJE en LIEVERDJE.
Het past niet meer bij de jongen die ondertussen bij de eettafel is aangekomen.
‘Hoe lang ben jij eigenlijk wel
niet?’, vraag ik angstig en ga naast hem staan.
‘Hij is zeker vijftien
centimeter langer dan jij!’, vult Marcel me aan.
‘Echt niet! Ik ben 1.64, hij
komt heus niet vijftien centimeter boven me uit.!’ Voor mijn zoon er erg in
heeft, heb ik een rolmaat in handen en heb hem tegen de voorraadkastdeur gezet.
Natuurlijk checkt manlief even of het eerlijk gaat en bekijkt of ons kind, zijn
hakken wel plat op de grond heeft gezet.
Het meetlint zegt: 1.70. Gelukkig! De kuif die daar nog acht centimeter
boven uit torent, zou doen denken dat meneer vijftien centimeter langer is,
maar zes centimeter is te overzien. Natuurlijk denkt meneer nu heel wat te zijn
en gaat op zijn tenen over me heen gebogen staan.
‘Al groei je zestig centimeter boven
me uit, ik blijf baas in eigen huis!’, klink ik zeker van mijn zaak. Ik laat
hem natuurlijk niet merken dat ik me werkelijk klein voel. Hij mag geen lucht
krijgen van mijn frustratie over het feit dat ik weer de kleinste ben. Pubers
zijn akelig goed in misbruik maken van mijn zwaktes.
En dus neem ik met deze blog afscheid van KERELTJE, VENTJE en LIEVERDJE. Even
een minuut stilte. Ik pink een traantje weg, pluk een tissue uit de doos, raap
mezelf bij elkaar en schrijf verder.
Dient zich een ander probleem aan: hoe ga ik nu om met de benamingen voor de
mannen in mijn leven? Waar ik met kereltje, ventje en lieverdje altijd zoonlief
bedoelde en met kerel, vent en lieverd mijn grootste en eerste liefde, ben ik zelf
de route even goed kwijt. Ik ben verward! Als ik ze beide LIEVERD ga noemen;
hoe weet jij dan over wie ik het heb?
Het duurde maar even, het bedenken van een nieuwe koosnaam voor de
jongste, tijdens ons ontbijt.
Mijn kereltje wordt vanaf nu: Vent 2.0. Goede vondst hè? Ik applaudisseer er
enthousiast bij.
Oeps, ik vergat even wat ochtendhumeur
aan tafel en voel op mijn sloffen aan dat ik veel te enthousiast was. Ik kijk
beschaamd op en schrik vervolgens enorm van het gezicht aan de overkant van de
tafel.
‘Wat kijk jij naargeestig, schat!
Jij hebt anders nooit last van zo’n ochtendhumeur!’
‘Nou,’ zegt hij, ‘als Benjamin Vent
2.0 is, wie ben ik dan wèl?’ Zijn teleurstelling ligt als een dikke laag beleg
op tafel. Wat zijn probleem is?
‘Jij bent natuurlijk Vent 1.0. Jij
was er tenslotte toch eerder? Jij bent mijn nummer: 1, forever and ever!’ Ik verwacht dat hij weer bijgedraaid is bij
zulke lieve woorden op de vroeg ochtend. Meestal werken ze.
‘Maar toch is hij 2.0, dat
staat voor de verbeterde versie,’ klinkt sip.
‘Dat is natuurlijk ook zo. Sorry
lieverd… Ik begrijp het, maar weet je wat? Maak jij je maar geen zorgen, ik update
je vanavond wel tot 4.0.’