Laatst
noemde iemand me stoer, omdat ik alleen wandel. Ik voelde me best trots. Die
persoon moest eens weten. Eigenlijk ben ik een angsthaasje, juist als het gaat
om alleen wandelen. Ik kan het maar beter eerlijk bekennen. Het is juist daarin
dat ik wat angst heb overwonnen, zeg ik flink!
Eerder vorig jaar is een knop omgegaan. Ik
zag fitness niet meer zitten, maar bewegen moest en werd aangemoedigd door mijn
Mensendieck therapeut. Zij ontdekte mijn liefde voor natuur en opperde het idee
dat ik een paar keer per week kon gaan wandelen. Natuurlijk zei ik niet dat ik
in mijn uppie wandelen eng vind. Wat betekende dat ik haar raad wel op moest
volgen.
Eerst binnen de bebouwde kom. Wat na een paar
maanden begon te vervelen. Alle voortuintjes waren inmiddels wel tig keer
beoordeeld en de bloemperken kaal geplukt. Nee, niet door mij!
Het was tijd me buiten de bebouwde kom te
wagen. Via een mooi wandelpad vlak buiten de rondweg en lopend over
bedrijventerrein kwam ik bij een volgend tunneltje en bevond me weer binnen de
rondweg. Het park waar ik in kwam ken ik op mijn duimpje, want het
gebruikelijke rondje-er-om-heen ligt hier. Deze route verveelde snel. Terwijl
ik al die tijd wist dat een bos om de hoek ligt.
Het was een
stoere dag; de dag waarop ik mijn wandelschoenen aandeed en solo naar dat bos
ging. Dat was lef, als je bedenkt dat achter elke boom een enge man kan staan
of er vanachter ieder bosje een creep
op me af kan springen.
Ik dacht veiliger te zijn op fietspaden en
liep zo op verharde wegen door het bos. Altijd was er wel een fietser vlakbij
of in de verte. Dit voelde safe. Als
een of andere viespeuk achter een boom vandaag zou komen, werd het gezien en ik
daarbij gered!
Tot op dat fietspad de eentonigheid weer zijn
intrede deed.
De ultieme
overwinning was toen ik de fietspaden afstapte en de wandelpaden betrad. Een
wereld ging voor me open. Met de seizoenen mee, kwamen verrassingen op mijn pad
in de vorm van velden vol bloemenpracht, vlinders en bijen die voor me uit
fladderden en vlogen, een mol die wegschoot voor mijn voeten, elke keer wel een
reiger gezien en nooit de reeën gespot. Ik geef niet op, ze moeten ergens zijn.
Wel stap ik altijd bibberachtig flink door…
Tot er een hond aan kwam.
Kijk, dan
heb ik het over een angst waar ik niet vanaf durf te komen. Die voor honden. Te
vaak ben ik verrast door hun gedrag. Mijn zus werd eens gebeten door een hond,
waar even eerder van werd gezegd:
‘Hij doet geen vlieg kwaad!’ Een mens dus
wel! Rot joekel.
Een andere keer wilde Benjamin een hond
aaien, dat mocht van het baasje. Vervolgens werd zijn hele gezicht afgelebberd.
Benjamin schrok zich een drol en bleef vanaf toen verre van honden.
Niet veel later liep ik met Celine naar
school. Ze zou haar nieuwe rok op school showen. Niet dus! Er kwamen twee puppies op haar af.
Ze leken zo schattig; sprongen speels om haar heen tot eentje zonodig haar rok
kapot moest bijten. Het kind was compleet overstuur en wilde alleen maar weg.
Het baasje was in geen hondenspeelweide te bekennen. Mag ik even boos zijn?
Nu kom ik die
onbetrouwbare gevaartes steeds weer tegen en loop er graag voor om. Dat kan
echter niet altijd. Dan kijk ik de hond vooral niet aan en ga met een grote
boog eromheen, ondertussen mijn adem inhoudend. Ik krijg het er benauwd van.
Maar kom ook
al wandelend op goede ideeën: ik MOET een hond! Daarmee zou ik me veel veiliger
voelen en in andere bossen durven wandelen. Alleen durf ik niet aan een hond.
Bovendien, wil ik al die zorg niet.

Komt er dan
toch nog zo’n griezel achter me aan, dan kan ik altijd roepen naar mijn hond. Ik weet zijn naam al:
‘Terminator!’