zaterdag 4 oktober 2014

Angsthaasje

Laatst noemde iemand me stoer, omdat ik alleen wandel. Ik voelde me best trots. Die persoon moest eens weten. Eigenlijk ben ik een angsthaasje, juist als het gaat om alleen wandelen. Ik kan het maar beter eerlijk bekennen. Het is juist daarin dat ik wat angst heb overwonnen, zeg ik flink!

   Eerder vorig jaar is een knop omgegaan. Ik zag fitness niet meer zitten, maar bewegen moest en werd aangemoedigd door mijn Mensendieck therapeut. Zij ontdekte mijn liefde voor natuur en opperde het idee dat ik een paar keer per week kon gaan wandelen. Natuurlijk zei ik niet dat ik in mijn uppie wandelen eng vind. Wat betekende dat ik haar raad wel op moest volgen.
   Eerst binnen de bebouwde kom. Wat na een paar maanden begon te vervelen. Alle voortuintjes waren inmiddels wel tig keer beoordeeld en de bloemperken kaal geplukt. Nee, niet door mij!
   Het was tijd me buiten de bebouwde kom te wagen. Via een mooi wandelpad vlak buiten de rondweg en lopend over bedrijventerrein kwam ik bij een volgend tunneltje en bevond me weer binnen de rondweg. Het park waar ik in kwam ken ik op mijn duimpje, want het gebruikelijke rondje-er-om-heen ligt hier. Deze route verveelde snel. Terwijl ik al die tijd wist dat een bos om de hoek ligt.

Het was een stoere dag; de dag waarop ik mijn wandelschoenen aandeed en solo naar dat bos ging. Dat was lef, als je bedenkt dat achter elke boom een enge man kan staan of er vanachter ieder bosje een creep op me af kan springen.
   Ik dacht veiliger te zijn op fietspaden en liep zo op verharde wegen door het bos. Altijd was er wel een fietser vlakbij of in de verte. Dit voelde safe. Als een of andere viespeuk achter een boom vandaag zou komen, werd het gezien en ik daarbij gered!
   Tot op dat fietspad de eentonigheid weer zijn intrede deed.

De ultieme overwinning was toen ik de fietspaden afstapte en de wandelpaden betrad. Een wereld ging voor me open. Met de seizoenen mee, kwamen verrassingen op mijn pad in de vorm van velden vol bloemenpracht, vlinders en bijen die voor me uit fladderden en vlogen, een mol die wegschoot voor mijn voeten, elke keer wel een reiger gezien en nooit de reeën gespot. Ik geef niet op, ze moeten ergens zijn.
   Wel stap ik altijd bibberachtig flink door… Tot er een hond aan kwam.

Kijk, dan heb ik het over een angst waar ik niet vanaf durf te komen. Die voor honden. Te vaak ben ik verrast door hun gedrag. Mijn zus werd eens gebeten door een hond, waar even eerder van werd gezegd:
   ‘Hij doet geen vlieg kwaad!’ Een mens dus wel! Rot joekel.
   Een andere keer wilde Benjamin een hond aaien, dat mocht van het baasje. Vervolgens werd zijn hele gezicht afgelebberd. Benjamin schrok zich een drol en bleef vanaf toen verre van honden.
   Niet veel later liep ik met Celine naar school. Ze zou haar nieuwe rok op school showen.  Niet dus! Er kwamen twee puppies op haar af. Ze leken zo schattig; sprongen speels om haar heen tot eentje zonodig haar rok kapot moest bijten. Het kind was compleet overstuur en wilde alleen maar weg. Het baasje was in geen hondenspeelweide te bekennen. Mag ik even boos zijn?

Nu kom ik die onbetrouwbare gevaartes steeds weer tegen en loop er graag voor om. Dat kan echter niet altijd. Dan kijk ik de hond vooral niet aan en ga met een grote boog eromheen, ondertussen mijn adem inhoudend. Ik krijg het er benauwd van.

Maar kom ook al wandelend op goede ideeën: ik MOET een hond! Daarmee zou ik me veel veiliger voelen en in andere bossen durven wandelen. Alleen durf ik niet aan een hond. Bovendien, wil ik al die zorg niet.
   Daarom kan ik natuurlijk doen alsof: ik hang een riem om mijn nek, een hele brede, zodat het lijkt alsof ik een grote hond heb. Dan neem ik ook zo’n ding mee waarmee ik een tennisbal kan wegschieten en een bal. In mijn ander hand een muilkorf. Die hou ik dan lekker opzichtig vast. Geen engerd die mij durft te pakken toch?

Komt er dan toch nog zo’n griezel achter me aan, dan kan ik altijd roepen naar mijn hond. Ik weet zijn naam al:
   ‘Terminator!’