Ze loopt snel de keuken in, draait het licht aan en gooit
haar tas op tafel. Ze draait zich om naar het aanrecht en vraagt zich vast af: ‘Wat
eten we vandaag?’ Ik sta zo dichtbij, kan bijna de koelkastdeur voor haar
openen en de fris zoete geur van haar parfum ruiken. Probleem: zij staat binnen
in het volle licht en ik buiten in de schemering. Ik sta schandalig dicht bij haar
raam. Wat een inbreuk op haar privacy! Of telt dat niet als de ander het niet
beseft?
Wat verder van me af klinkt plotseling fluisterend maar beslist:
‘Ga weg bij het raam.’ Ik draai me naar mijn zus, ze staat wat verscholen en ik
voel haar angst. Ze kent me goed genoeg om te weten dat ik een millimeter
verwijderd ben van aankloppen. Vooral ook omdat we reuze trek hebben. We zijn
een groot deel van de middag bij ons mam geweest. Na alle harde werken bij
fysio en logopedie, is ze doodop. Ze doet even een dutje en zal daarna eten. Zo
gaan zuslief en ik wat sightseeing doen in Deventer en zullen er wat eten.
Eigenlijk heb ik me hier dagen op verheugd. Hoe vaak kan ik nou uit met mijn
zus die in Amerika woont?
‘Hé,’ klinkt na een
hele poos lopen en zoeken naar een restaurant, ‘hier zijn we nu al voor de
vierde keer.’
‘Lopen we rondjes
dan?’ vraag ik terwijl ik voor de vierde keer op de menukaart van ’t Arsenaal
kijk. Misschien hebben ze in de tussentijd de kaart verandert, dat kan toch? Niet
dus, maar onze zin in zalm is vergroot. Is dat dan echt teveel gevraagd? Gewoon
zalm? Gerookt, gestoofd of gegrild. In welke vorm ook, wij willen zalm.
Tot dus ineens dat pand in mijn oog sprong. Een prachtige
gevel staart me aan. Vanaf de grond tot aan de eerste verdieping vult glas de
kozijnen. Het geheel vormt een boog tot aan de eerste verdieping en in het
midden zijn twee deuren. Ze zijn dicht, zo ook de vitrage, maar als ze open zouden
staan, zou het voelen als een uitnodiging om binnen te komen en aan te schuiven.
Ik zou me hier direct thuis voelen, waar mijn zus alleen maar huivert.
Ze kent me en
herkent ons pap in mij. Een soort van baldadigheid maakt zich van me meester als
gevolg van samen lachen, gieren en brullen en ook nog reuze trek. Ik wil op het
raam tikken en til bijna mijn arm op. Als ik me ineens bedenk wat het gevolg
zou zijn. Mevrouw is net thuisgekomen van haar werk en had al zo’n rot dag, klopt
er ook nog eens uit het niets iemand op het raam. Ze zal zich het apezuur
schrikken.
Ik stap weg bij het raam, hoor een zucht van
opluchting naast me. Toch maar even ergens anders ons maaltje zoeken.
Nog amper de hoek om, zien we aan de overkant van de straat
een man net van zijn fiets stappen. Hij
heeft zijn dochter achterop. Terwijl hij het kind uit de fietsstoel helpt, loop
ik wat meer in zijn richting en vraag: ‘Heeft u toevallig zalm op het menu?’ Alsof
het de normaalste zaak is om zo’n vraag te krijgen van een wildvreemde denkt hij
even na. Met een zwaar Frans accent klinkt:
‘Ik eb et wel in dze
vriezer!’
‘Oh wat heerlijk!’
‘Vilt u zalm eten
dan?’
‘Ja meneer, mijn
zus en ik hebben daar zo enorm zin in!’
‘Dan zou u eens bij
ut Arsenaal, om de oek kunnen probeeren.’
‘Daar hebben we al vier keer gecheckt,
maar kennen ze vandaag geen zalm meneer. We zoeken wel even verder.’
Geloof het of niet, nergens is ook maar één zalm te vinden
en ons moeder is onderhand uitgerust en klaar met eten. Het is tijd om terug te
gaan. Terug naar de auto.
‘Weet jij waar de parkeergarage
is?’ vraag ik mijn zus en haar blik zegt duizend woorden. We zijn zoveel
rondjes gelopen, zoveel straten in geweest, we weten het niet meer. Gelukkig is
daar de smartphone met Google Maps. De auto blijkt helemaal aan de andere kant
van het centrum te staan. Ook dat nog.
Heb ik al zo’n trek, ben al moe van het lopen. Weet ik één
klein beetje troost.
Ons avondeten ligt in de auto: mandarijnen en water!