Nu weet ik het zeker: ik ben geen mens vóór negenen en geen
mens ná negenen. Houd daar a.u.b. rekening mee! Anders ontmoet je een…tja, wat?
Een draak???
Natuurlijk niet. Ik spuw geen vuur. Soms wenste ik dat ik het
kon, maar helaas. Er zit geen vuur-spuw-vuur
in me, zo kan het er ook niet uit.
Figuurlijk zit er natuurlijk wel een groot vuur in mijn
binnenste. Die brandt voor Marcel, voor de kids en voor veel meer lieve mensen
in mijn leven.
Afijn, eerdergenoemde waarschuwing geldt het meest voor onze
kids. Vóór negenen ben ik geen mens, meer een zombie met haar dat alle kanten
op staat. Toch is het direct na opstaan spitsuur: de een wil dit, de andere wenst
dat en ik? Ik ben eigenlijk niet gebouwd op zoveel stress op de vroege ochtend.
Ik heb mijn koffie dan nog niet gehad,
zou je kunnen zeggen, echter dat heeft
er niets mee te maken. Ik ben gewoon geen ochtendmens; heb tijd nodig om wakker te worden, op te
staan, iedereen de deur uit te werken en dan weer zin te maken in de dag.
Een ochtendhumeur kan ik dan ook beter verbergen. Ken je de gevolgen als ik ga zitten chagrijnen? De rest gaat gezellig mee
mokken. Ooit ontdekt hoe het humeur van moeder-de-vrouw het hele gezin
beïnvloed? Test maar!
Komen de kids echter ná negenen om mijn aandacht vragen – ben ik weer
op te vegen. De drukte is voorbij, de
klus geklaard, ik doodop! Toe aan mijn bed. Kan beter zeggen: toe aan een winterslaap! Want in de winter
is het allemaal véél erger, écht wel!
Zo denk ik dat ik van de ijsberen afstam. Dat moet het zijn!
Er was eens lang gelden een dag dat Marcel op mijn “Ik heb het
berekoud” reageerde met “Het is pas koud als de ijsberen hier om chocolademelk
komen vragen.” En dat zegt dan iemand met zonder een enkel grammetje isolatie
op zijn lijf? Hij moet weten wat BEREKOUD is. Hij moet die ijsberen al wel ‘tig’
keer hebben ontmoet, hoe kan hij het anders zeggen?
Die uitspraak vergeet ik nooit meer.
Zie al voor me hoe die ijsbeer op de hoek staat te wachten. Steeds
op de klok kijkend, ongeduldig op de muur tikkend, door de brievenbus loerend,
waar ik toch blijf. Tot ik de hoek om scheur en tegen hem opbots. Voel je de zachte landing? Alle boodschappen over straat
en de beer bromt de beroemde woorden: “Heb je een beker warme chocomel voor
me?” Terwijl ik mijn boodschappen opraap ziet hij de melk en chocoladepoeder. Dat
is een “ja” en even later likt hij zijn mond af. Een dot slagroom siert mijn
bovenlip als ik vraag: “Koekje erbij? Een lekker stukje sneeuwcake of zo?”
Ondertussen ben ik gewoon jaloers op die ijsbeer. Kijk ‘m nou
eens. Hij heeft die mooie, dikke, warme vacht. Geen winterjas nodig. Zo wil ik ook tegen de
vrieskou bestand zijn. Meer nog ben ik
stik jaloers op zijn winterslaap. Hé, daar had ik het eerder over…
Terugspoelen!
Een winterslaap, moet heerlijk zijn! Doe mij maar eentje van begin herfst tot begin
lente elk jaar weer. Met een grote gaap sluit ik mijn ogen terwijl de koude
dagen, een vat vol regen, een berg vallende bladeren, dwarrelende natte- of
stuifsneeuw, vreselijke ijzel en amper weg te denken donkerte aan me
voorbijgaan. Dagenlang snurken en wakker
worden als ik al bijna jarig ben. Hieperdepiep hoera! Gebak!
Zo neem ik mij nu voor. Als meneer de ijsbeer dan écht
komt, grijp ik ‘m in zijn nekvel en ga keihard
onderhandelen. Hij krijgt zijn chocomel, wordt ik toch alleen maar dik van, in
ruil voor zijn winterslaap. Blijkbaar gebruikt hij die niet, want hij is toch
hier???
Na die winterslaap heb ik vast minder last van mijn 21.00-09.00
uur-dip.